Nieuws

Reizen Toscane, Italië

Als er één regio is die voldoet aan het clichébeeld dat de gemiddelde toerist van Italië heeft, dan is het Toscane wel. Dat je er waarschijnlijk ook wel fijn zou kunnen motorrijden, leek na een klein internetonderzoekje wel aannemelijk. Fijn werd fraai, fraai werd uiteindelijke fantastisch. Toscane weet je te pakken!

Het is ook altijd weer hetzelfde liedje. Ga je met een groep op motorvakantie, dan is er altijd één die moet tanken, terwijl alle anderen de tank vol hebben. We hebben de stadsmuren van Asciano nog geen vijf minuten achter ons liggen wanneer Raoul zijn richtingaanwijzer naar rechts aanzet. De vragende blik van drie paar ogen zijn op hem gericht. “Ik moet tanken”, klinkt het enigszins schoorvoetend. Drie paar ogen richten zich zuchtend ten hemel. Thierry: “In Asciano zijn we nog langs een benzinestation gereden. We gaan nu toch niet helemaal weer terug?” Ik: “Geen zorgen, we vinden vast wel iets.” Dat doen we inderdaad. Maar dat wat we vinden, dat hadden we in onze wildste dromen nog niet kunnen bedenken.

Sneeuwwitte steengroeven, paradijselijk glinsterend water tussen citroengele bloeiende brem: de weg naar Serre di Rapolano is net zo onwerkelijk als het benzinestation dat daar op ons wacht. De verweerde muren brokkelen af, de verf bladdert in grote stukken van het golfplaten dak en de wasstraat lijkt wel de ingang naar de onderwereld. Het zou zomaar de set kunnen zijn voor een remake van Mad Max. Al was het alleen al door de al even bijzondere pompbediende. Signore Sandro draagt een blauwe glitterhoed, die met carnaval niet zou misstaan, een polshorloge uit de jaren 70 en gympen in dezelfde kleur als het tankstation. Een wonderlijke figuur. De beste man is al tachtig jaar en het oogt alsof hij hier als zo’n beetje sinds zijn geboorte aan de pomp staat. En dat nog altijd met veel plezier doet. Terwijl hij de tweecilinder van Raoul volgooit, zoekt de rest van ons beschutting tegen de felle zon in de vochtige koelte van de onderwereld van de wasstraat. Met het tankpistool nog in de vulopening voegt de sprankelende Sandro zich bij ons: “Kom eens mee jongens, ik moet jullie even wat laten zien!”

Achter de wasstraat staat een wat krakkemikkig ogende wigwam, opgetrokken uit plastic zeil. Het tentje is iets groter dan een mens en glanzend lichtbruin. Met een groots gebaar, alsof hij David Copperfield is die net een betoverende assistente heeft laten verdwijnen, opent hij de voorkant van de wigwam. Binnenin staat een vlekkeloos mooie Fiat 500 in Ferrari-rood. Wat een prachtig ding, een klassieker van de bovenste plank. En er is nog meer te zien, zegt hij. Daar, aan de achterkant van de wasstraat.

Lage bomen en platte, stenen muurtjes razen aan ons voorbij op de SP101. Philippe bepaalt het tempo op de Tracer. Snelle bochten, goede grip, maar toch blijft de snelheid binnen de grenzen van het betamelijke, omdat de 101 op sommige delen zo smal is, dat twee auto’s er elkaar maar met moeite kunnen passeren. Ik krijg Signore Sandro maar niet uit mijn hoofd. Wat een te gekke gast. “Kom verder”, gebood hij ons, terwijl we de wigwam achter ons lieten en ons begaven naar een metalen deur achter de wasstraat. De deur kraakt en erachter flikkerden neonlichten fel. En zo stonden we ineens middenin Sandro’s paradijs. Een paradijs dat hij gedurende vele jaren moet hebben gecreëerd. Het is een grote hal vol met op afstand bestuurbare modelvliegtuigen, auto’s en schepen, die allemaal lukraak lijken weggezet tussen laders, bergen gereedschap en een draaibank. Als een jongen die die hardnekkig weigert om oud te worden, staat hij met glinsterende ogen in zijn miniatuurwonderland. Als het op deze manier kan, is oud worden echt niet erg! Dan ineens rukt de 101 me plots weer uit mijn dagdroom terug de dagelijkse realiteit in. Waar zijn de anderen?

Ik was zo ondergedompeld in mijn gedachten, dat ik mijn rijmaatjes helemaal uit het oog ben verloren. Eigenlijk hadden ze best mogen merken dat een van hen ontbreekt, maar vooruit, kan gebeuren. Ik kijk op en begin te begrijpen waarom ze niet in de achteruitkijkspiegels hebben gekeken. De 101 wordt echt een wild! Eerst draait hij als een kurkentrekker door het schaduwrijke kreupelhout voor Scorgiano, dan wordt het landschap plotseling grootser en vormt de heldere hemel zich als een lichtblauwe koepel. Zesde versnelling, slingerend tussen gevoelsmatig eeuwig wuivende graanvelden, terwijl de klaprozen zachtjes wiegen in de wind. De emotiecentrifuge draait op volle toeren. Ah, daar in de verte, drie motorfietsen. Ik heb ze gevonden!

Waarom heb ik Toscane eigenlijk altijd een beetje onderschat? Was de 101 al een traktatie voor twee wielen, op weg naar San Gimignano lijken de wegenbouwers van Italië helemaal uit hun dak te zijn gegaan. Een sensatie waar we ons alle vier volledig aan overgeven. Philippe trekt een voorbeeldige lijn met de Tracer, is gevoelsmatig één met zijn driecilinder en tast bij tijd en wijle met de punt van zijn laars de weg af. Thierry gooit de grote boxer geëngageerd door de bochten, terwijl Raoul zijn kleinere GS wat meer op toeren jaagt om in het spoor te blijven. En ik? Ik zie de torens van San Gimignano al in de verte.

Het is een geweldige stad, een bijzondere ervaring ook. Wanneer je door de oude straten van het stadje loopt en alles goed in je opneemt, word je bijna overvallen door de grootsheid ervan. Het is bijna niet voor te stellen in welke rijkdom de mensen hier geleefd moeten hebben. De veertien familietorens die nog overeind staan, zijn een uiting van een bijna Babylonische hang naar grandeur. En toen – bijna net als in Babylon – kwam er plotseling een einde aan de weelde. De stad verarmde. Totdat het moderne toerisme elk jaar tienduizenden bezoekers naar de stad leidde. En vandaag zijn wij vier van die tienduizenden toeristen. “Woont hier eigenlijk nog wel iemand, of is dit één groot openluchtmuseum?” Thierry is in een niet al te beste bui en eigenlijk begrijp ik ‘m wel. Veel toeristen, veel selfies, veel snuisterijen, drukte, chaos. Het is allemaal een beetje veel van het goede. “Kom op, laten we verder rijden. Eens kijken hoe het in Siena is!”

Bedoelde Thierry echt Siena? We slingeren verder de Chianti in via Poggibonsi. De route is formidabel, maar als mijn richtingsgevoel me niet bedriegt, ligt Siena in het zuiden, terwijl we gevoelsmatig toch echt richting westen gaan. In Castellina stoppen we voor een cafeetje luisterend naar de treffende naam Italia. “Zeg, zitten we wel op de goede weg?” “Jazeker”, grijnst Thierry, “niet op de snelste of meest logische, maar wel de beste.” Of het echt de beste is, weet ik niet, maar dat ‘ie goed is staat buiten kijf. En hoe dichter we bij Siena komen, hoe meer ik Thierry’s routekeuze waardeer. Op de hoofdroute in de vallei is het stervensdruk. De werkdag zit erop en iedereen lijkt wel op weg naar hetzelfde huis. Een mooie gelegenheid om de eigen rijstijl een beetje te ‘Italianiseren’.

Samen met scooters en andere tweewielers banen we ons een weg door de stilstaande armada van auto’s, busjes en vrachtwagens. Op een grote parkeerplaats zetten we de motoren tussen stijlvolle Vespa’s, afgetrapte bromscooters en opvallend veel rode sportmotoren. Op weg naar het hoogtepunt, het enorme Piazza del Campo, komen we mensen tegen met aktetassen, boodschappentassen en andere alledaagse voorwerpen. In tegenstelling tot het toeristische epicentrum van San Gimignano wonen en werken hier blijkbaar mensen als jij en ik. Dit keer heeft de drukte schijnbaar geen invloed op Thierry’s humeur. Helemaal wanneer we het ansichtkaartmotief van het Piazza del Campo betreden, lijkt de drukte ineens vergeven en vergeten. Het voelt hier alsof we, in de halve cirkel van het plein, zelf deel uitmaken van de glorieuze middeleeuwen. Dat dan gelukkig wel in combinatie met cappucino, San Pellegrino en andere verworvenheden van het moderne leven. “Wist je dat bijna alles rond de piazza eigendom is van een Kazachse miljardair?” “Nee, niet echt.” Maakt me eerlijk gezegd ook niet zoveel uit of een Kazachse of Italiaanse miljardair hier de dienst uitmaakt. Zolang er maar Italiaans ijs is zoals dat van Gelateria Nannini!

De zon staat al laag wanneer we weer opzadelen voor de terugweg naar Asciano. De toppen van de heuvels, die net nog weelderig groen waren, kleuren oranje en de schaduwen van de cipressen strekken zich uit tot in het oneindige. Het is goed dat we het echte hoogtepunt van deze dag tot het laatst hebben bewaard: de Crete Senesi.

We passeren een blauw bord, Mucigliani staat erop. Ik stop. Op een klein bordje ernaast, dat enkel in het schijnsel van de koplamp goed te lezen is, staat ‘Site Transitoire’. Hier heb ik meermaals over gelezen en ik vraag de jongens of ze nog zin hebben in een kleine omweg. “Waarheen?”, willen ze weten. “Een soort van kunstwerk”, antwoord ik, “dat er op de foto’s best opmerkelijk uitziet.” Niet vies van een onderhoudend panorama besluiten we het er unaniem op te wagen. De weg versmalt en gaat over in een zandpad. We worstelen ons door de schemering. Is dit wel de juiste weg? Daar, op het heuveltje, daar zou het moeten zijn. Uit het niets ontvouwt zich een rechtopstaand rechthoek van uitgehouwen rotsblokken, die oprijzen uit de aarde. Als een raamkozijn zonder huis eromheen. Ernaast staan een tafel en een stoel. Ook van steen.

Snel nog een paar foto’s schieten en dan is het tijd om terug te gaan. Het is al best laat en iedereen is wel toe aan een stevig maal en koud biertje. Op de laatste kilometer naar Asciano waait een warme bries zachtjes door de helm, de geur van verdwijnende hitte walmt van de velden en ik kan maar één ding denken: Toscane, je hebt me!

Gerelateerde artikelen

Compacttest Honda CB750 A2

Compacttest Honda CB750 A2

25 april, 2024

Honda’s CB 750 Hornet met 48 pk. De budgetkraker in de middenklasse veroverde afgelopen jaar zelfs de harten van ...
Direct meer lezen? Neem een jaarabonnement
  • Direct toegang tot het digitale archief met meer dan 350 magazines.
  • 24 uitgaven per jaar
  • Elke twee weken thuis in de bus
Direct toegang aanvragen
Een jaar MotoPlus voor slechts 55,-