+ Plus

Reizen Noorwegen

In de zomer van 1983 reden Birgit en ik met onze BMW R80 G/S en Yamaha XT500 voor de eerste keer door Noorwegen. Nu dertig jaar later lijkt de tijd rijp voor een hereniging met dit indrukwekkende land, een hereniging in stijl welteverstaan: allebei met dezelfde motorfietsen gaan we op zoek naar sporen van toen in het land der fjorden.

Augustus 1983, noordelijk van Oslo. We kenden elkaar amper 24 uur toen de nog jonge vriendschap bijna een onverwachts en explosief einde zou vinden in de eerste tunnel van Noorwegen. Toen had ik de gewoonte de uitlaat van mijn XT in tunnels door middel van een goed gedoseerd overslaan van de ontsteking van binnen te reinigen: killswitch uit, een korte stoot gas, killswitch aan, krawroemm! Sinds duizend kilometer had ik al geen tunnel meer gehad. Hoogste tijd dus voor deze kleine extra explosie. Na de tunnel was Birgit verdwenen. Ik keerde om en vond haar aan de uitgang van de tunnel, zittend naast haar BMW, op zoek naar de oorzaak en de gevolgen van de enorme knal. Ik bekende schuld, Birgit was ontzettend kwaad, maar desondanks reden we gezamenlijk verder.
Ruim dertig jaar later in dezelfde tunnel met dezelfde motorfietsen. Voor een kort moment schiet mijn duim in de richting van de killswitch, maar ik denk aan de niet meer helemaal nieuwe XT-motor met 220.000 kilometer op de teller en laat het overslaan van de ontsteking liever achterwege. Nog wel.
We hebben koers gezet in noordelijke richting, willen tot naar Röros rijden door de eenzame middelgebergten langs de grens. Al gauw duiken we de bijna eindeloze Oost-Noorse dennen- en sparrenbossen in, zoeken naar de kleinste weggetjes en mijden de weinig spannende hoofdwegen. Zoals altijd stralen de rode, gele of witte houten huizen in de kleine plaatsjes deze unieke Scandinavische gezelligheid uit. Gejaagdheid is hier een volslagen onbekend fenomeen.
Smalle wegen, vaak nog steeds niet geasfalteerd, lopen kris kras door de bossen. Oriëntatievermogen en een goede landkaart voorkomen dat je verdwaalt in dit labyrint. Omdat zelfs de goede Cappelen wegenkaart niet alle wegen kent, zijn verrassingen desondanks niet uitgesloten. Zo eindigen we ’s avonds ongepland bij het Halsjöen, een van de talloze meren in de grensstreek. Het zandstrand vormt de perfecte plek om te kamperen voor de eerste nacht. De stilte wordt alleen door het zoemen van de muggen en het sissen van het primus gasstelletje verstoord. Rond middernacht is het nog steeds niet donker, maar de ijzig koude nacht brengt ons er toe toch de warme donzen slaapzakken op te zoeken.

Ik kon nauwelijks de slaap vatten in deze eerste Noorse nacht. De oeroude, al vele malen gerepareerde katoenen tent kon enkel middels een paar drukknopen worden gesloten. Hongerige muggen suisden ongehinderd de tent in, voor sommigen was het hun laatste vlucht, anderen haalden een grote buit binnen. Bovendien had ik het verschrikkelijk koud. De weliswaar zware gewatteerde slaapzak verzette zich zonder succes tegen de kou van enkele graden onder het vriespunt en in de loop van de nacht deed ik mijn dikke wollen trui aan en dekte me toe met het vuile Belstaff jack. Het hielp allemaal niets, ik bibberde de ochtend tegemoet totdat de kou en de drang naar hete koffie mij de tent uit joegen. Het energieloze en stille Esbit kookstel had er bijna 30 minuten voor nodig om het water op te warmen naar koffietemperatuur. Maar we hadden alle tijd, konden wegrijden wanneer en waarheen we maar wilden en hadden in de ochtend nog geen idee waar we ‘s avonds zouden eindigen. Precies zo had ik mij de vrijheid van het reizen per motorfiets voorgesteld.
Gelukkig is er aan deze filosofie gedurende dik drie decennia helemaal niets veranderd. Alleen van de oude en goedkope uitrusting is er, behalve het rode emaillen kopje waaraan ik mij heb gehecht, niets meer over. Ook vandaag haasten we ons niet, in alle rust bepakken we de motorfietsen en duiken het labyrint van kleine bosweggetjes in. Het landschap wordt eenzamer en meer Scandinavisch, de bergen hoger. Onbegroeide grijze fjells (berggebieden red.) overstijgen een hoogte van 1.500 meter, drie rendieren stappen over een met Arctische basterdwederik bezaaide open plek in het bos. Dikke regenwolken drijven aan de diepblauwe hemel, het uitzicht in de frisse en kraakheldere lucht is eindeloos.
De oude bromfietsen draaien zoals we het gewend zijn: uitstekend. Tachtig kilometer per uur blijkt de ideale snelheid, voor de motoren, maar zeker ook omdat sneller rijden in Noorwegen echt een dure grap kan worden. Bovendien kom je door dit tempo tot rust, en daarvoor zijn we immers ook hier. In de avond komen we in Röros aan, een van de mooiste plaatsen in het noorden. Geheel terecht door Unesco verheven tot werelderfgoed. 330 jaar lang werd hier koper gedolven, de winning zorgde voor welvaart en een uniek, qua architectuur harmonisch geconstrueerd stadsgedeelte met bontgekleurde, perfect onderhouden houten huizen. Röros komt over als één groot openluchtmuseum, maar is tevens een levendige stad.
Wanneer we bij de camping terugkomen van onze ontdekkingstocht door de stad, ontdekken we bij de BMW veelvoudige lekkages. Beide benzinekranen lekken en bij de vork sijpelt de olie langs de keerringen. Kleinigheden, die ook 32 jaar geleden voorkwamen. Birgit repareert de boel, nog voordat ik de spaghetti al dente op tafel heb staan.
We veranderen onze koers in westelijke richting, nemen het fjordland in het vizier. De eenzame bossen in het oosten zijn inmiddels afgelost door hoge en steile bergen. De goede wegen volgen diepe dalen, die meestal bij een fjord eindigen. In Sunndalsöra, een industriestad aan de Sunndalsfjord, slaan we af de Aursjövegen op, een smalle onverharde weg, die zich kronkelend een weg baant tot hoog op de fjell.

De grof met steenslag bestrooide rijbaan eiste veel van de veringen. Gaten, spoorvorming in het wegdek, golfplaatprofielen, steentjes van het treinspoor, het complete programma. Uit de plastickoffer van de XT klonken bedenkelijke geluiden. Tien zware conservenblikken met eenpansgerechten van rundvlees, gehaktballen in saus en bonen zochten een nieuw plekje in en vermorzelden ondertussen een grootverpakking Milky Way. Ik had rekening gehouden met de hoge prijzen in Noorwegen en ruime voorraden bij me. Een beginnersfout, een van de vele tijdens een mijn eerste tocht door Scandinavië, zo bleek achteraf.
Op een gegeven moment negeerde ik de geluiden van de conservenblikken in de koffer en liet mij betoveren door de magische stemming op de subarctische fjell. Kale ronde toppen, bijna tweeduizend meter hoog, hard vaalgroen gras, licht IJslands mos, talloze meren en nog meer open land met oude sneeuw, waarover de ijzige westenwind jaagt. Het was ontzettend koud, maar we waren sprakeloos en helemaal enthousiast over de wilde, eenzame en ongenaakbare wereld.
Er is niets veranderd. Bijna niets. Alleen de onverharde weg is veel beter geworden sinds de Aursjövegen tot een niet openbare tolweg is gebombardeerd. De weg gaat nog enkele kilometers op en neer over de fjell, voordat de afdaling in het Eikesdalen begint, en is verfraaid met de spannendste tunnel in de wijde omgeving. Pikdonker, amper drie meter breed, met grof bewerkte rotswanden, modder en twee tegengestelde 200 graden bochten. Het 6 Volt lampje van de XT is amper in staat bij een stationair toerental licht in het duisternis te werpen.
Na wel tien scherpe bochten raken we verstrikt in de idylle van het Eikesdalen. Boerderijen, fruitbomen, verzorgde grasvelden met lichtbruine koeien: alles zo mooi als in een prentenboek. Maar met de paradijselijke rust is het na twee uurtjes gedaan. We sluiten aan in de rij, een karavaan van campers en reisbussen, voor de beroemde Trollstigen. Sinds 1984 is de spannende klim van weleer, met 11 scherpe bochten, geasfalteerd. Het geweldige uitzicht van boven over het nauwe Isterdalen is nog altijd adembenemend, maar het toeristische gedoe werkt ons op de zenuwen. Dus starten we onze motoren weer en rollen naar beneden naar de Norddalsfjord en varen met de zwart-witte veerpont naar de andere oever. Onmiddellijk legt de Rv63 het weer aan met de berg, maakt vele bochten tot op een hoogte van 624 meter, waar zich aansluitend het ansichtkaartenuitzicht op de Geirangerfjord openbaart.

Geiranger was altijd al een toeristisch middelpunt. Maar wat er op deze dag in augustus van 1983 gebeurde, overtrof alles wat deze kleine plaats ooit had beleefd. De SS Norway, het grootste cruiseschip ter wereld met een lengte van 315 meter, deed voor het eerst het Geirangerfjord aan. De aanloop van kijklustigen was enorm. Allen waren aangedaan door de bijna onmogelijke grootte en elegantie van het klassieke cruiseschip, dat in de jaren zestig onder de naam SS France tijdens lijndiensten naar New York de Atlantische Oceaan overstak en nu onder een nieuwe naam en Noorse vlag over de wereldzeeën stoomde.
Intussen is de SS Norway verleden tijd. In het Indiase Alang werd in 2003 de toenmalige trots van Noorwegen het strand op gevaren om daar onwaardig gesloopt te worden. Vandaag de dag brengen tal van immense schepen een bezoek aan de imposante Geiranger, bijna niemand meer die nog naar de schepen omkijkt. De tijd van de weelderig uitgedoste ‘ocean liners’ is verleden tijd, de moderne lompe toeristenstomers zien er uit als reusachtige witte systeembouwwerken, missen iedere vorm van persoonlijkheid.
Gedurende de nacht komt de grote regen, in het fjordenlandschap een niet bepaald zelden voorkomend fenomeen. Het weerbericht op internet dreigt met een lagedrukgebied dat zich nauwelijks verplaats en vergezeld gaat met een fikse storm. Als het goed is, zal deze overmorgen langzaam in noordelijke richting wegtrekken. We wachten gewoon af.

Ook in 1983 werden wij in Geiranger flink op water getrakteerd, hadden alleen in tegenstelling tot vandaag geen idee wanneer het weer beter zou worden. Internet en door computer berekende weermodellen waren toekomstmuziek, het weerbericht in de krant van weinig nut. Maar we wilden verder. Dus haalden we ons geheime wapen tevoorschijn: blauwe vuilniszakken. Het slechte weer volgde ons noordwaarts tot aan de Lofoten. Na een week van regen en kou waren we tot van alles bereid. Droog en warm, dat was de hoofdzaak. We vluchtten ver in oostelijke richting totdat we eindelijk de zon voelden. Daarop had het lagedrukgebied niet gerekend, we ontsnapten. Ook aan Noorwegen trouwens, we bevonden ons in ene aan de Fins-Russische grens.
De stormdepressie is weggetrokken, maar heeft vergeten de regen mee te nemen. Dankzij waterdichte Ortlieb Drybags en goede motorregenpakken blijft niettemin alles droog op het moment dat wij Geiranger verlaten. Helaas kunnen we amper genieten van de mooiste weg van Noorwegen. Gedurende bijna 1.500 hoogtemeters baant het asfalt zich een weg langs het fjord tot boven op de Dalsnibba, die trakteert op een prachtig uitzicht. De lekkerste bochten, met droog weer een waar genot.
Het blijft regenen en op een gegeven moment – sommige dingen veranderen nooit – glipt er water via de kraag naar binnen. In het Oldedalen, aan de voet van de reusachtige gletsjer Jostedalsbreen, huren we een kleine hut op een camping. Vliegensvlug zijn alle beugels, haken en uitsteeksels in de hut behangen met drijfnatte kleding en staat de verwarming op de hoogste stand.
Dan is eindelijk de zon terug en daarmee ook de onbedwingbare drang om te gaan rijden en de warmte te voelen. Maar daar denkt de BMW anders over. Na minder dan tien kilometer wordt de verlichting zwakker en valt hij uiteindelijk stil. Geen stroom en zodoende ook geen ontstekingsvonk, de bijna nieuwe accu is leeg. Is het elektrisch systeem door de regen overspoeld geraakt? We testen de steekverbindingen, contacten en zoeken naar lekstroom. We vinden niets. We denken dat de dynamo het probleem is. Met ons mobieltje bellen we onze vriend en BMW-goeroe Gero op. Zijn diagnose op afstand is schokkend: een breuk in de rotor van de dynamo.
Wat nu? We kunnen in Noorwegen waarschijnlijk maar moeilijk aan reserveonderdelen komen voor de oude G/S. Een levering per expres lijkt ons te riskant, bovendien willen we de laatste dagen niet met wachten verspillen. Dus knopen we enkele spanbanden aan elkaar. En zo trekt de kleine XT de dikke BMW naar Olden. Bij een pompstation kopen we een lader, waarmee de accu weer van energie wordt voorzien. Als het eigen systeem het niet meer doet, dan helpt dit trucje ons hopelijk verder.
En inderdaad, na een aantal uren aan de lader start de BMW weer. Nu is het belangrijk om zuinig te zijn met de stroom. Licht en elektrische starter zijn vanaf nu uit den boze, spanning is er alleen nog voor de bobine. Dat zou met een volle accu in ieder geval voor de komende vier uur voldoende moeten zijn. Hopen we.

De BMW rijdt vlekkeloos, maar het flauwe gevoel in de maag blijft. Vooral de lange tunnels vergen het uiterste van de zenuwen. De boxer snort rustgevend voor zich uit. Dus in Sognedal slaan we af richting Jotunheimen, het thuis van de reuzen. De prachtige weg heeft veel bochten en zodra deze het turkooisgroene Lustrafjord heeft verlaten, gaat hij omhoog naar de Sognefjell met de hoogste bergen van Scandinavië. Het landschap krijgt een steeds dramatischer karakter. Steile toppen met verse sneeuw boren zich in de diepblauwe hemel, op glinsterende meren wiegen ijsschotsen en brede gletsjertongen lopen naar beneden het dal in. Over de uitgestrektheid van deze Arctische wonderwereld zijn we nog net zo enthousiast als dertig jaar geleden, we denken amper aan de zwaar aangeslagen BMW. Niets is er hier sinds 1983 veranderd, alleen het steengruis van de Rv55 is onder het asfalt verdwenen.
We keren om en zetten koers richting Laerdalsöyri bij het Sognefjord, bijna vijf uur rijden zit er dan op sinds we voor het laatst de accu hebben opgeladen. Onze spanning stijgt sneller dan dat vann het elektrisch systeem daalt. Vooral in de laatste tunnel met een werkelijke lengte van zeven kilometer. Het voelt alsof de tunnel 25 kilometer lang is. De BMW redt het, maar duizend meter verderop, precies bij de camping, geeft hij er toch de brui aan. Dit was precisiewerk, we hebben veel geluk gehad.
Dit vergt duidelijk teveel van onze zenuwen. We hebben gauw een voltmeter nodig, zodat we in ieder geval de conditie van de accu kunnen meten. We raken gewend aan het nieuwe ritme. ’s Avonds laden we de accu op, wat genoeg energie levert voor minstens tweehonderd kilometer, overdag controleren om de zoveel tijd hoeveel pit de accu nog over heeft. Zo rond de 11 volt is het allemaal wel veilig. Op deze manier jagen zelfs de onvermijdelijke tunnels ons geen angst meer aan. Onze gemoedstoestand wordt beter. Vooral ook omdat het weer niet beter had kunnen zijn: het is 24 graden en zonnig.
De dagen tot we de veerpont in Egersund bereiken, delen we op in etappes van 200 kilometer, we slenteren langs de vredige Hardangerfjord tot aan de Atlantische Oceaan, zigzaggend beklimmen we de Saudafjell, dat veel vrediger is dan haar noordelijke makkers, en kamperen op prachtige campings, mét elektriciteit, in directe nabijheid van de fjorden. Uiteindelijk laat ook de tot nu toe zo betrouwbare XT iets van zich horen. Het 6-volt koplampje geeft de geest. Opdat we in de tunnels tenminste een beetje licht hebben, zet ik er een 12-volt lampje in, een gloeiende spijker is beter dan niets.
En dan vlak voor de tunnel, kan ik me niet beheersen en zet toch één keer de killswitch om. De daaropvolgende knal voedt een soort oergevoel, het moest gewoon. En ach, het brengt Birgit al lang niet meer van haar stuk, die heeft andere dingen aan haar hoofd!

Lees meer over

BMW Yamaha

Gerelateerde artikelen

Direct meer lezen? Neem een jaarabonnement
  • Direct toegang tot het digitale archief met meer dan 350 magazines.
  • 24 uitgaven per jaar
  • Elke twee weken thuis in de bus
Direct toegang aanvragen
Een jaar MotoPlus voor slechts 55,-