+ Plus

Interview Tony Leenes

In het Friese Lemmer ligt een reservaat vol gekoesterde Indians. Opperhoofd Tony ‘Indian’ Leenes waakt daar passioneel over zijn tentoongestelde stam. Het museum trekt zelfs bezoekers uit het buitenland. Iedereen vergaapt zich aan de prachtige collectie motoren en relikwieën van dit Amerikaanse oermerk. Lemmer wordt mede door het museum en de persoon Tony op de kaart gezet. We schuiven aan op de kruk aan bij deze vrolijke rebel, tussen dikke tabakswolken luisterend naar heuse indianenverhalen.

Voor het echte Indian-gevoel zetten we in het zadel van een nieuwe Chief Classic koers naar Lemmer. De bloedbroeder zwiert door voormalige Zuiderzee-dorpjes en langs de Friese dijken, tot we bij de Kadijk 23 in Lemmer naar een groot hek rollen. De wind wordt rumoerig gevangen door de hoge bomen aan deze gesloten entree. Verder geen enkel geluid. Precies de juiste uithoek op een industriegebied om een tegenstander onopvallend te scalperen. Ik vraag me inmiddels af of de woeste berenschedel op m’n gilette hier als oorlogskleuren geïnterpreteerd worden. Eindigt dit hoofdstuk met een strijdbijl in m’n rug? We komen in vrede….
Ik meld me via de intercom. Een enthousiaste stem heet ons allerhartelijkst welkom. Even later staat de Chief geparkeerd tussen z’n oude broeders voor het museum. De markante Tony Leenes stelt zich voor. Lange wilde haren en een volle snor tot aan de oren. De sigaar in z’n mondhoek puft rookwolken van zelfverzekerdheid uit. Terwijl we naar binnen lopen, schieten m’n ogen alle kanten uit. Oude foto’s, relikwieën, indianenafbeeldingen, badges, onderdelen, vaantjes, motoren, opschriften, bekers, mokken, verentooien, motorblokken, souvenirs, gereedschap; alles van, voor en met Indian. En vooral alles door elkaar, waarbij iedere centimeter wordt benut. En dat al op de eerste meters na binnenkomst. De ziel van het oude merk wordt hier kleurrijk in leven gehouden.
Onder het genot van koffie en tabak verklaart Tony zijn uitgestalde liefde. De kickstarter tussen m’n oren slaat gelijk aan. De drang om het museum te bekijken is zo groot, dat ik de koffie achterover slemp en met Tony het museum inloop. De verzameling motoren en alles wat met het merk te maken heeft, is overdonderend. Bij iedere stap vallen weer nieuwe details op, zelfs na meerdere rondes. Alle indianen hier hebben een verhaal. Versterkt door tekst en oude foto’s uit een vervlogen tijdsgeest. Zonder opsmuk, maar met de passionele bezieling van de eigenaar. De vooroorlogse roem van het merk komt lekker tot z’n recht. In m’n beleving hoor ik krakende Dixieland-muziek. De rode draad is een getailleerd web van alles wat Indian is. Tony legt bevlogen uit waarom:

“Ik wilde geen grijze muis zijn en een Harley rijden. Een monteur vertelde dat er ook nog zoiets was als Indian. Maar ‘who the fuck’ was Indian? Ik had er nog nooit van gehoord! Al had ik wel zoiets dat het merk uit de vooroorlogse motorjaren moest stammen. Mijn eerste Indian kocht ik in 1969 voor 750 gulden, een Scout. Bij de eerste rit vloog gelijk de koppakking van eruit. Daarna ben ik er vijf jaar mee aan het sleutelen en kloten geweest. Maar ik heb ‘m nog steeds. Deze motor is net als een vrouw. Je moet er voor vechten en dan wordt je er steeds gekker op. De voormalige eigenaar kwam me na 27 jaar weer opzoeken en vroeg of ik die motor nog had. Op de motorbeurs in Utrecht herinnerde hij me er aan dat ik de motor inmiddels veertig jaar in bezit had.
Ik heb sowieso wat met echte indianen. De cultuur spreekt me aan. Vroeger was ik bij het spelen altijd de indiaan en nooit de cowboy. Bij Indian hebben ze zoveel dingen uitgevonden en octrooien op hun naam staan, de elektrische startmotor bijvoorbeeld. Toen stond de ontwikkeling van accu’s nog in de kinderschoenen, maar het principe was natuurlijk fantastisch. Ik weet ook zeker dat de nieuwste motoren van Indian geduchte concurrenten voor Harley zijn.
Indian-rijders houden trouwens ook van andere motorfietsen. Bij ons hoeven ze echt niet spik en span te zijn, want een ongerestaureerde levert tegenwoordig sowieso veel meer op. Op mijn wrakkige ‘ratbike’ uit 1947 heb ik inmiddels al een bod gehad van 35 mille. Tijdens een rit bood iemand zelfs 30 mille contant. Ik heb dat afgeslagen, want anders wil m’n vrouw dat ik gelijk naar de kapper ga. Ooit ging m’n mooie 750 cc uit 1927 van de hand en daar had ik spijt van. Ik gaf aan een belangstellende te kennen dat de motor niet te koop was. De man bleef aanhouden en vroeg wat ik er voor wilde hebben. Ik dacht ik zal je krijgen en vroeg 25 mille in guldens. Verkocht, kom ‘m maar brengen! Ik was er zo ziek van! Dat was zo’n fijne motor, die ik echt niet kwijt wilde. Maar ach, inmiddels heeft hij meerdere motoren bij me gekocht. Ik denk dat er in Nederland tussen de 700 en 1.000 Indians zijn. De Indian motorclub heeft zo’n 300 leden. De bedoeling met de toertochten is dat iedereen de rit uitrijdt en dat we elkaar helpen. Zaak is om je motor hoog in de toeren te houden. Overigens maken Duitse Indian-rijders serieuze toertochten in weer en wind. Sleutelen hoort er gewoon bij. Dat mag ook bij motoren die gemiddeld 75 jaar oud zijn en waarmee gereden wordt.
We hebben hier ongeveer 30 tot 35 Indians staan. We zijn het grootste museum ter wereld, dat alleen Indians heeft staan. Inmiddels staat er in Australië nu ook een museum met enkel roodhuiden. En er woont een vent in Nieuw-Zeeland die 72 motoren in z’n collectie heeft. Helaas gaat het bij verzamelaars vaak alleen om geld en vinden ze een motor pas interessant als ze die aan hun collectie kunnen toevoegen.
Overigens waren Indians vroeger de betere motoren en ook duurder. De hoefsmid reed op een Harley en de dokter op een Indian. Daarom werden de beter gesitueerde Indian-rijders ook als watjes bestempeld. Wat dat betreft rijd ik eigenlijk op het verkeerde merk. Het is jammer dat Indian ooit teloor is gegaan door mismanagement en goedkopere motoren uit Engeland. Een grote fout was dat de Indian-dealers ook andere merken mochten verkopen. Daarmee werd het merk uit de showroom gedrukt. Contractueel was dat dus niet goed dichtgetimmerd.
Grappig is dat er heel veel Indians naar Europa zijn gekomen via grijze import. Sterker nog; de meest zeldzame exemplaren staan in Europa. Kenners zijn op de hoogte van m’n goede naam en wat ik voor het oude merk beteken. Zo werd de koop van een wereldrecord racemotor uit 1927 gegund onder voorwaarde dat ik de machine nooit mag doorverkopen. Hooguit in het geval van een noodsituatie. Als ik het ooit begeef, gaat de boel sowieso over in een stichting. Ik wil niet dat alles dan naar handelaren verdwijnt. Hier staan sowieso veel motoren van derden in consignatie. Ik sta met beide benen op de grond, met de enorme voorliefde voor het merk voorop. De restauratie van motoren gaat hier natuurlijk in uitgebreid overleg. Er is hier wel eens een gerestaureerde Indian de deur uitgegaan waar Harley-Davidson op de banden stond! Daar zien we dan de humor wel van in. We zijn bijvoorbeeld ook volop aan de gang geweest met een eerste V-twin uit 1909. Ook deze motor kregen we aan de praat. Dat is ook ons motto. De verhalen over het gunnen en misgunnen van handel die nu rondgaan vind ik natuurlijk prachtig. Het gaat vaak om grote bedragen. Handel met emotie en emotie voor het merk.”

Zelf eens in het Indian museum rondneuzen? Dat kan! Voor € 8,50 (incl. koffie en een herinnering) kun je je hart ophalen, bij Tony ‘Indian’ Leenes in Friesland. Info: www.tonyleenes.nl

Lees meer over

Harley-Davidson

Gerelateerde artikelen

Overzicht redactiemotoren

Overzicht redactiemotoren

3 oktober, 2024

Motorrijden is emotie en in dat licht beschenen komt deze Sportster S goed beslagen ten ijs. Niet alleen omdat het ...