+ Plus

Reizen Zuid-Amerika (slot)

Na Chili, Argentinië, Bolivia en Peru bereiken we na vier maanden motorrijden Ecuador. Een beetje spijtig verlaten we Peru, het land dat ons hart heeft gestolen. We volgen de Panamericana naar het noorden en staan versteld van de grotere steden die we passeren. Asfaltwegen, fietspaden, lantaarnpalen, huizen met daken, gepleisterde gevels, groene weiden. Het lijkt Europa wel! In plaats van dat we ons thuis voelen, worden we overvallen door een enorm gevoel van heimwee. Heimwee naar Zuid-Amerika nu we zo plotseling worden geconfronteerd met de terugkeer naar Europa, die langzaam maar zeker in zicht komt.

We doorkruisen Ecuador door het midden, de kustlijn langs de Grote Oceaan hebben we al in Peru gevolgd. We zijn op weg naar kinderopvang Villa Ticca in Quito, opgericht door Nederlandse vrouwen, om tienermoeders de gelegenheid te bieden te studeren en/of te werken. De wegen die we rijden slingeren zich een baan door een ongelooflijk dichtbegroeid woud. De vele bananenbomen en varens verraden dat we dicht bij de Amazone zijn. Er is de laatste jaren veel geïnvesteerd in infrastructuur en bijna alle wegen zijn geasfalteerd, of worden dat. We passeren grote machines die met automatische drilboren een stuk berg weghakken om een vierbaansweg aan te leggen. Het is me een raadsel waarom. Zo veel verkeer is er niet, al is dit met zestig inwoners per vierkante kilometer het dichtstbevolkte land van Zuid-Amerika (ter vergelijk: Nederland heeft 400 inwoners per vierkante kilometer). Het doet me herinneren aan een gesprek dat ik een van de laatste dagen voerde met een Peruaan tegen wie ik zei dat we uit Nederland komen. “Nederland is een heel klein land,” vertelde ik. “Ja, maar toch niet zo klein als Ecuador?”, riep hij toen vol verbazing uit. Ik moest lachen. Nederland past wel zes keer in Ecuador.

JUNGLETOCHT
We rijden al door het Amazoneregenwoud als ik een spin zie oversteken. Hij is zo groot als een kikker. Snel rijd ik terug naar de bocht om Irene op te wachten die net klaar is met fotograferen. Ze stopt midden op de weg. “Kijk!”, roep ik. Irene kijkt naar de weg die voor haar ligt. Ze verwacht een jaguar, een tapir, een aap desnoods en wanneer ze die niet ontdekt kijkt ze me opnieuw aan. “Wat?”, roept ze terug. “Kijk dan!”, probeer ik door haar oordoppen heen te schreeuwen. “Ja wát dan!” De spin is al bijna aan de overkant. Ik keer, rijd voor haar uit en zet mijn motor in de berm. De tarantula die over het asfalt wandelt is niet te missen. Snel pakt ze haar camera en haar telelens. Ik heb het niet zo op spinnen. Zelfs van kleintjes krijg ik al de rillingen. “Het is mooi voor de verhouding als je je hand ernaast legt,” zegt ze alsof ze vraagt of ik een kauwgommetje wil. De spin kan de hoge stoeprand niet op en blijft stil zitten. Hij is best mooi, voor een spin. Zijn haartjes zijn een beetje roze. Koelbloedig leg ik mijn hand voorzichtig naast de Braziliaanse zalmroze vogelspin; de op twee na grootste vogelspin ter wereld.
Een dag later vertrekt ze alleen voor een jungletocht. Ik ben al eens in de Amazone geweest en blijf achter in Tena om onze reportages te schrijven. Het is vreemd om haar alleen weg te zien rijden. Zonder navigatie, met een handgetekend kaartje van de touroperator op weg naar de cabaña in de jungle, waar ze haar gids en de rest van het groepje zal ontmoeten. Vol verhalen komt ze drie dagen later terug. Vanuit een kano heeft ze kaaimannen gezien onder ontelbare dansende vuurvliegjes, ze is op anaconda zoektocht geweest, heeft exotische vogels gezien, apen, een dikke geelzwarte slang, is opgevreten door de muggen en heeft troebele grijskleurige gordeldierensoep gegeten. Maar de vijf uur zonder goede kaart in haar eentje op de motor waren het spannendst!

VILLA TICCA
Net zoals Irene en ik elkaar ontmoetten tijdens een reis, zo ontmoetten Evelien en Mariska elkaar in 2002, tijdens vrijwilligerswerk in Quito. Het tekort aan hulp voor minderjarige moeders raakte hun dusdanig, dat zij Villa Ticca hebben opgericht. Dertien jaar later biedt Villa Ticca onderdak aan honderd kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar. Sommige kinderen komen hier dus heel hun leven al! Veel van de moeders van deze kindjes zijn jong en zitten zelf nog op school. De moeder van Marbella bijvoorbeeld, was 16 toen ze haar kreeg. Doordat ze Marbella naar Villa Ticca kan brengen, kan ze zelf haar middelbare school afmaken, gaan studeren (ze wil graag dokter worden) en gaan werken.
Villa Ticca is echter veel meer dan een gratis opvang. In eerste instantie zijn de kinderen veilig, wat ze alleen thuis of op straat niet zijn. Er wordt met ze gespeeld, gekleurd en ze leren basisvaardigheden. Iedere dag krijgen ze fruit, een warme maaltijd en drinken, waarna ze hun tanden moeten poetsen. Ze krijgen vaccinaties. Er komt een tandarts op school, een dokter. Er worden kleren gekocht, en ondersteuning geboden aan schoolgaande kinderen. Onderwijs is in veel gevallen wel gratis, maar de kinderen moeten zelf hun uniform kopen, hun pennen, schriften en zelfs hun wc-papier. De school zelf verschaft niets. Tijdens de buitenschoolse opvang wordt er warm gegeten en huiswerkbegeleiding gedaan. Waarvan dit alles wordt betaald? Van giften! Voor 35 euro per maand kan er al een kindje worden opgevangen en gelukkig zijn er veel mensen die dat doen.
’s Avonds bezoeken we Evelyn, de moeder van 2-jarige Marbella, bij haar thuis. Een ijzeren deur verbergt de ingang naar armoedige, opeengestapelde woonruimten waar verschillende families wonen. Evelyn woont hier samen met haar moeder, broer, broertje en Marbella. Haar moeder doet de was in verschillende huizen. Veel mensen kunnen geen wasmachine veroorloven, dus wassen gebeurt hier op de hand, al dan niet uitbesteed. Evelyn’s oudere broer dweilt vloeren in het ziekenhuis. Evelyn zelf zoekt ’s middags na school en ’s avonds tussen 8 en 10 karton en plastic flesjes om naar de recycling te brengen. Ze krijgt 63 eurocent per kilo. Hoe veel flesjes moet je wel niet uit vuilniszakken trekken, voor 1 kilo? Evelyn pakt een kar en wat lege zakken en we gaan op pad. Haar moeder is nog niet thuis en haar broer is dronken, dus haar broertje en dochtertje gaan met ons mee. Terwijl ze in vuilniszakken graait, houdt ze met één oog de kleine Marbella in de gaten die het liefst in het donker de straat over huppelt. We zien maar een glimp van haar leven, dat zo anders is dan meiden van 18 in Nederland. En wat doet ze het eigenlijk goed. Villa Ticca geeft haar de ruimte om aan een toekomst te werken. Voor haarzelf en voor Marbella, die daar hopelijk nog tien jaar terecht kan. Dankzij donaties aan onze Stichting ‘Projects of The Riding Reporters’ kunnen we maar liefst 900 dollar in de lucht gooien om het fantastische werk van Villa Ticca te ondersteunen! Wat kan zoiets banaals als geld geven toch dankbaar zijn.

COLOMBIA
Over Colombia horen we uiteenlopende verhalen. Van andere reizigers niets dan lof, maar het thuisfront maakt zich zorgen door berichten over FARC en ELM. Irene besluit het reisadvies van de Nederlandse ambassade te raadplegen en dan schrikken we toch wel een beetje. Veel van Colombia is roodgekleurd, wat zoveel betekent als: NIET REIZEN. Dan zijn er oranje gekleurde gebieden met bijbehorend reisadvies: ALLEEN NOODZAKELIJK REIZEN. Uiteraard zijn de gebieden waar we vanaf Ecuador binnenkomen rood en oranje. Bij de grens adviseren ze ons om niet in het donker te rijden.
Achter bunkers van zandzakken zitten militairen in camouflagepak met grote geweren aan weerszijden van bruggen. We moeten wennen aan dit nieuwe straatbeeld. De weg door rood gebied richting Popayan is goed en schiet gelukkig op. Om vier uur ’s middags moeten we nog iets meer dan 200 kilometer afleggen. Om zeven uur wordt het donker. Wat doen we? Nu stoppen? De Panamericana is goed geasfalteerd. Volgens de kaart blijft dat zo. We doen er toch niet meer dan drie uur over? We gaan.
De weg wordt echter rap smaller en bochtiger. Vrachtwagens kruipen omhoog. Tussen de vele bochten halen we ze in, we halen alles en iedereen in, maar toch achterhaalt de schemering ons. En dan gaat het licht uit. Als in UIT. Je kunt je niet voorstellen hoe donker het hier is. Ik heb al mijn concentratie nodig om de bochtige weg te volgen en check in fracties van seconden of ik de koplamp van Irene nog in mijn spiegeltje zie. Ze is er altijd. Dan ineens valt het me op. Twee koplampen in plaats van een. Is Irene ingehaald door een auto? Dat kan bijna niet. Ik ga aan de kant en laat de auto passeren. En dan zie ik niets meer. Zwarte duisternis. Met een onbestemd gevoel in mijn buik wacht ik twee tellen. Dan keer ik om. Ze maakt nu geen foto. Ze gaat in rood gebied niet plassen. Ze kan alleen maar gevallen zijn. Of ontvoerd. In de bochten sta ik stil en gebruik mijn grootlicht om in de bush te schijnen. Ik zie niks. Wat als ze doorgegleden is achter alle bladeren? Misschien de volgende bocht. Ook niks. Straks hoort ze me voorbijrijden, maar hoor ik haar niet! Moet ik verder terugrijden of verder zoeken? Ik rijd nog één bocht terug. Dan zie ik de reflectorstreepjes van haar pak in de berm staan. Wat staat ze hier te doen? “Mijn motor kookt, alle lampjes branden.” We halen de fles radiatorvloeistof uit mijn koffer en vullen de rokende radiateur bij. We zijn zenuwachtig. Die rotkaart ook met z’n kleuren!

DESERT EN JUNGLE
Via San Agustín en grote stad Neiva rijden we naar minidorpje Barraya, alwaar we op zoek gaan naar de route door de Tatacoa woestijn. Zonder GPS met hier en daar een stippellijntje op de kaart, wordt dat een hele uitdaging. We rijden een enorm natuurgebied in waar wat zanderige kiezelpaden doorheen lopen. De woestijnhitte liegt er niet om. Onze haren en kleren zijn nat van het zweet. We hebben extra eten, water en benzine bij ons, maar tegen het einde van de middag nadert een zwarte lucht en hebben we nog altijd niet de juiste weg gevonden. Van alle loslopende koeien en paarden worden we ook niet veel wijzer. De volgende dag proberen we het opnieuw en worden we weggestuurd met de instructie: links-rechts-rechts. Na de derde splitsing staan we op een onmogelijk pad. We hebben dit weggetje gisteren al geprobeerd maar zijn halverwege omgedraaid omdat het zo onbegaanbaar werd. Nu hobbelen we verder en volgen de paardenhoeven die ons zijn voorgegaan, totdat we werkelijk in Villavieja uitkomen, waarna we de cactusrijke woestijn verlaten via een houten plankenbrug naar een bootje dat dienst doet als veerpont de río Bogotá over.
Voorbij Bogotá gaan we bij Duitama de weg af. Het is drie uur ’s middags als we het Santuario de Fauna y Flora Guanentá Alto Río Fonce betreden over een pad met stenen. Een van de zeldzame borden geeft aan dat Charalá slechts 95 kilometer verderop ligt. We rijden voor mijn gevoel goed door, maar als ik op mijn teller kijk, zitten we zelden boven de 40 kilometer per uur. Dit is zwaar. Niet alleen voor ons, maar ook voor de motoren. Uren achtereen geven de stenen ze ervan langs.

De omgeving waar we doorheen rijden is echter magnifiek mooi. Mistflarden kleven aan lange lianen en meer dan eens sluit het bladerdak zich boven ons. We rijden door een dichtbegroeide jungle; het woongebied van ocelots, tapirs, otters, giftige kikkers, apen, luiaards en stekelvarkens, als ook van de Guane indianen. We hopen het hele rijtje tegen te komen, al denken zij daar stuk voor stuk anders over. De uren gaan veel harder voorbij dan de kilometers. Wanneer we bij het indianendorp aankomen, schemert het al. Ze schreeuwen naar ons tijdens het voorbijrijden. We weten niet goed of ze ons roepen of wegjagen en rijden voor de zekerheid maar door. Tussen de stukken tentzeil op palen heb ik sowieso geen bordje ‘hotel’ gezien. En dan wordt het toch alweer donker. Charalá ligt nog 30 kilometer verder. We stuiteren en bonken dapper door, totdat we moeten stoppen omdat we gewoon geen kracht meer hebben om het trillende stuur onder controle te houden. We doen onze koplampen uit en beseffen dan pas hoe donker het is. Geen sterren, geen maan. Alleen wat bliksemflitsen aan de horizon.
Een moment later krijgen we de schrik van ons leven. Geen ocelot, geen boze indiaan maar een wild kolkende rivier staat tussen ons en de rest van de weg in. Irene stapt van haar motor af. “Hier komen we nooit doorheen”, roept ze boven het gebulder uit. “Moet je zien hoe diep het is! En hoe groot die stenen!” Witte schuimkoppen rollen over de rotsen in het zwarte water. Besluiteloos kijk ik haar aan. “We moeten er of doorheen, of we moeten hier onze tent opzetten.” We hebben nog een half flesje water. Geen eten. Dan ontdek ik verderop een huis. “Misschien mogen we onze tent opzetten in hun tuin. Of misschien is er niemand thuis en kunnen we inbreken”, grap ik. Plotseling zien we een kleine lichtbundel naderen over de weg. Een motortje? “Het zijn mensen”, zegt Irene. “Drie.”
Kut. Zij zijn met eentje meer. En ze hebben lange stokken. De lichtbundels komen dichterbij en schijnen ons in de ogen zodat we niets zien. Ik twijfel of ik mijn helm beter op kan houden of af moet doen. Zij vinden ons waarschijnlijk net zo eng. Ik besluit hem af te doen. “Buenas noches.” – “Buenas! Qué tal?” De lichtbundels worden aangestuurd door drie jongetjes; de jongste is een jaar of tien. Ze waren aan het vissen en komen kijken of ze ons kunnen helpen om de motoren door de rivier te loodsen. Dat doen we liever bij daglicht.
“Dat huis daar, weten jullie wie daar woont? Denk je dat we onze tent mogen opzetten in hun tuin?” “Daar woont niemand, het is een soort hotel! Daar kunnen jullie slapen! We moeten even aan onze oma de sleutel vragen.” De middelste loopt weg richting oma. Na zes maanden reizen begrijpen Irene en ik elkaar vaak zonder woorden. Los van elkaar is ons reizigersinstinct aan het werk. Zijn ze te vertrouwen? Is het veilig om met ze mee te gaan? Als het jongetje terug komt met de sleutel, zijn we tot dezelfde conclusie gekomen. We gaan met ze mee.
Het leegstaande huis is van een man die in Bogotá woont. Het is een stoffig spookhuis compleet met een veranda en krakende deuren, waar een van de broertjes onze bedden opmaakt. En dan vraagt hij ook nog of we wat soep willen! De volgende ochtend worden we na een hevig onweer door de drie broertjes opgehaald om kennis te maken met oma. We wandelen over planken door het weiland naar hun schattige huisje met onwaarschijnlijk uitzicht. De kippen hebben hun eitjes net vers voor ons gelegd. Bij de rivieroversteek worden we bijgestaan door iedereen die er is en we zijn ze allemaal dankbaar. Zonder hulp, in het pikkedonker was dit toch een ander spannend verhaal geworden!

EIND IN ZICHT
Vanaf Bucaramanga rijden we via Medellín terug naar beneden, naar Armenia en het gebied van de koffieplantages. De bitter ruikende koffiestruiken hebben een bijzonder donkergroen blad; een van de vele tinten groen van Colombia. Dan spreek ik het voor het eerst uit: “Onze reis zit erop.” De teller van mijn motor geeft 20.000 kilometer aan. Irene wil er nog niet aan. “Niet. We moeten nog naar Cartagena. Als we daar alles op tijd kunnen regelen, kunnen we nog naar Santa Marta.” In Cartagena moeten we een plek op een boot zien te bemachtigen voor de KTM’s, die hiervandaan in een container teruggaan naar Nederland. Ingehaald door ons. Per vliegtuig.
De laatste duizend bochtige kilometers over de Panamericana lijken op een racecircuit. Totdat we opzij kijken. Dan blijken we ons in het natuurpark te bevinden dat Colombia is. Loofbomen. Naaldbomen. Palmbomen. Bomen met roze bloesems. Met gele. Een donkergroen bladerdek dat wordt onderbroken door blauwe plastic zakken met bananentrossen die hangen te rijpen. Honderd kilometer verder een uitgestrekte steppe met hier en daar een platte savanneboom op vergeeld gras. Dan weer kuddes grazende cacereñas, witte koeien met het silhouet van een stier, compleet met hals-lel en hoorns. Het landschap afgewisseld door pittoreske dorpjes waar de altijd huppelende Colombiaanse paardjes lachende cowboys met lasso’s vervoeren op hun rug, langs kleurig volgehangen waslijnen. Samen met de vele Renaultjes 4 vormen zij een vertrouwd beeld, evenals de militairen langs de weg, die ons steevast groeten met hun duim omhoog en de vele politiecontroles die ons altijd voorbij laten gaan. Tot vlakbij Cartagena, waar we staande worden gehouden om te worden ondervraagd. Niet nors, maar nieuwsgierig naar onze motorreis die in Chili begon en zal eindigen in het land dat ons het meest heeft verrast!

Dit was het vierde en laatste deel van een enerverende reis door Zuid-Amerika van The Riding Reporters, Daniëlle Boelens en Irene Wouters. De eerste drie delen van deze prachtige serie reisverhalen zijn gepubliceerd in respectievelijk MotoPlus 15, 16 en 17 van dit jaar.

Gerelateerde artikelen

Compacttest Can-Am Pulse/Origin

Compacttest Can-Am Pulse/Origin

12 december, 2024

Can-Am en motorfietsen, dat was toch ooit? Inderdaad, ooit produceerde de Canadese firma best succesvolle ...
Roadtrip – Everest Challenge

Roadtrip – Everest Challenge

12 december, 2024

Zegt de Everest Challenge u iets? Wij introduceren het sportieve fenomeen in de motorwereld met twee gemotoriseerde ...