+ Plus

Reizen Griekenland

Griekenland, wie denkt er dan niet aan de droomstranden aan de Middellandse Zee, knusse herbergen, monumentale historische oorden en eindeloos veel zonneschijn. Maar een reis door het noorden van het land kan ook andere belevenissen opleveren, metershoge sneeuw bijvoorbeeld, evenals enorme gebergten en onverwachte eenzaamheid. Een ontdekkingstocht op twee wielen door Hellas!

Kan zich iemand nog iets van de laatste winter herinneren? Of beter gezegd, het gebrek eraan. Vijf maanden lang miezerregen, temperaturen waar je niets mee kon en vooral veel, héél veel (donker)grijze dagen. Zo’n net niet winter, die net als de huidige zomer maar niet op gang wilde komen. Eentje ook met een chronisch tekort aan zonneschijn. Niet bepaald een klimaat waarbij je je lekker in je vel voelt. Maar wel de beste omstandigheden om het verlangen aan te wakkeren naar licht, warmte en motorrijden. Het duurde echter nog tot eind april voordat Robert en ik eindelijk onderweg waren naar het zuiden. Naar Griekenland, waar de lente zich normaal gesproken al lang gesetteld heeft rond deze tijd van het jaar.
Op het moment dat we in Igoumenitsa van de veerpont rollen, worden we verblind door de zon en komt de temperatuur in de buurt van de 20 graden. Perfect. De nieuwe snelweg, die vanaf hier dwars door het land is getrokken tot aan Istanbul, laten we links liggen. In plaats daarvan pakken we de oude autoweg 6, waar bijna niemand meer gebruik van maakt. Met lange bochten kronkelt de weg de bergen in. Ideale omstandigheden om ook mentaal te arriveren in Griekenland. We laten de ééncilinders lopen. Verbazingwekkend snel pakken we onze vloeiende rijstijl van voor de winter weer op.
Ons eerste doel is Zagoría. Een gebied met 46 historische dorpen, enkele bestaan slechts uit een handjevol oude landelijke stenen huizen. De moderne tijd lijkt hier nog niet te zijn aangekomen, alleen in Monodendri, the place to be in Zagoría, wedijveren restaurants en souvenirshops om het geld van de toeristen. Waarom Monodendri bekend staat als het mooiste dorp van Zagoría blijft voor ons een groot raadsel. Het rijtje grijze huizen met leistenen daken is weliswaar heel leuk, maar de vele winkels voor toeristen ontnemen het dorp een groot deel van zijn historische charme.
Veel spannender is de nieuwe weg die achter Monodendri omhoog kronkelt naar de uitkijkplaats met zicht over het Vikos-ravijn. Het uitzicht is echt ongelooflijk, het 800 meter diepe ravijn onder ons degradeert andere beroemde canyons tot lieflijke dalletjes. Helemaal beneden bruist een wilde rivier door een voorjaarsfris loofbos. Lichtbruine verticale wanden rijzen ten hemel tot aan de meer dan tweeduizend meter hoge en met sneeuw bedekte bergen van het Pindósgebergte.
Pindós is gegarandeerd niet de regio waar de typische Griekenland clichés worden bevestigd, maar daarvoor in de plaats krijg je wel een grandioos en eenzaam hooggebergtelandschap met de 2.637 meter hoge Smólikas als letterlijke hoogtepunt. In de wilde dalen van het bergmassief schijnen nog beren, lynxen en wolven te leven, die laten zich vandaag echter niet zien. Achter Kipi kronkelt een smal weggetje direct in de richting van de sneeuwwitte Timfi-bergen, waarvan de 2.500 meter hoge bergtoppen zich verstoppen in diepgrijze wolken. Het voorjaar is hier duidelijk nog niet begonnen. Nooit gedacht dat de fruitbomen thuis twee weken eerder in de bloei staan dan in deze Griekse regio Pindós.

Vanaf Kipi wordt het eenzaam. Twee uur lang komt ons geen enkele auto tegemoet. We klimmen over bergpassen zonder naam, verbergen ons in dichtbegroeide dennenbossen, rijden langs hele kleine bergdorpjes waar alle verkeersborden in het voor ons westerlingen niet te ontcijferen Griekse schrift zijn – iets wat de oriëntatie niet ten goede komt – en kunnen amper bevatten dat dit Griekenland is. Werkelijk geen enkel cliché wordt hier bevestigd.
We rijden om de Timfi-bergen heen, waarvan de ruwe en ongenaakbare noordzijde het gemakkelijk kan opnemen tegen een bergwand uit de Dolomieten. De regen heeft in de nacht stenen en modder over de bergweg heen gespoeld. Al gauw heeft het er alle schijn van dat we met onze allroads een flinke enduro rijden. Het gloednieuwe wegdek verdwijnt in het ravijn van de rivier Aoos, waarvan het Nutella-bruine water wild en met veel lawaai bruist door het dal. Aan de andere kant gaat de weg weer bijna duizend meter omhoog naar Palioselí, een klein dorpje direct voor het Smólikas-massief. Vlak voor het ‘kafenion’, een traditioneel Grieks koffiehuis, schuiven twee oude heren hun Tavli-stenen over hun bordspel. Als we onze motorfietsen parkeren kijken ze alleen even kort op. De kastelein spreekt uitsluitend Grieks, maar hij trakteert ons wel op een reusachtige moussaka, de beste ovenschotel van aubergines gedurende de gehele reis.
De weg gaat vanaf hier in oostelijke richting en kronkelt gestaag spiraalsgewijs bergopwaarts naar de Vasilitsa-bergpas, meer dan 1.800 meter hoog. Massieve sneeuwwanden vernauwen de rijbaan, de noordelijke berghellingen zijn nog compleet ondergesneeuwd. Grootse ceders trotseren al eeuwen het ruwe klimaat. Liften en een lelijk skiresort bevestigen de indruk dat de winter hier met veel sneeuw gepaard gaat. De thermometer toont een temperatuur van een jammerlijke vier graden.
Bibberend van de kou rijden we bergafwaarts. We vinden nog net op tijd in Grevená een leuke lunchroom waardoor we ontsnappen aan een enorme wolkbreuk. “Waar mag de reis naar toe gaan?”, vraagt Angelo, de chef van de lunchroom met grijze haren. Hij vindt het altijd leuk om buitenlandse gasten te ontvangen en vertelt over zijn werk in een messenfabriek op het Europese vasteland gedurende twaalf jaar. Van het gespaarde geld heeft hij deze lunchroom gekocht. “We willen eerst naar Metéora, en dan verder de Peleponnes op.” “Weten jullie dat zeker? Voor de westkust hangt een lagedrukgebied dat zich heel erg verveelt en niet weet welke kant het op zal gaan.” Jeetje, dat hadden we eigenlijk niet zo gepland. “Maar in het oosten is het mooi”, zegt hij om de stemming er bij ons in te houden. Na twee koppen koffie weet Robert een nieuw plan, gebaseerd op de nieuwe meteorologische voorspellingen, tevoorschijn te toveren op de kaart: Chalkidiki gaat het worden. We gaan dus in oostelijke richting. Pure verveling, 300 kilometer lang. Maar de hemel boven ons wordt wel steeds lichter en als we ’s avonds onze tenten opzetten op de kleine camping aan de oostkust van Sithonía, schijnt de zon.

Sithonía is de middelste vinger van het Chalkidiki-schiereiland. In de zomer een paradijs voor mensen met campers, maar in april zijn hier nog maar nauwelijks toeristen. We wandelen rustig langs de kust en zien dat hier wel de typische Griekenland clichés worden bevestigd: kleine baaien met glashelder water, zacht glooiende heuvels met olijfbomen, paardenbloemen en papaver. Het binnenland van Sithonía is erg bosrijk en heeft een waar netwerk van stoffige pistes in de aanbieding. In Sikia ontdekken we een tot hoog in de bergen kronkelende weg die alles vergt van de vering van onze motoren. Robert rijdt met zijn KTM voorop, zo hard dat de stenen me om de oren vliegen. Blijkbaar voelt hij zich hier kiplekker. Met mijn zware Ténéré doe ik het iets rustiger aan. Verkeersborden zijn er niet meer en zo rijden we maar gewoon onze neuzen achterna, tot we bijna het hoogste punt bereiken. Het verre uitzicht vanaf hier reikt tot aan de 2.033 meter hoge kegel van de berg Áthos.
Áthos, een mysterieuze naam. De oostelijkste vinger van het schiereiland Chalkidiki wordt bezet door de semiautonome monnikenrepubliek Áthos. Een eigen wereld, waar tweeduizend Grieks-orthodoxe monniken leven in twintig eeuwenoude kloosters. Áthos bezoeken is nog minder makkelijk dan een excursie regelen naar een Noord-Koreaanse kerncentrale. Slechts tien mannelijke niet-orthodoxen mogen per dag naar binnen, vrouwen en kinderen moeten buiten blijven. Het binnenkomen over land is niet toegestaan. In het tijdperk van open Europese grenzen is Áthos een anachronisme. Maar zonder deze beperkende bepalingen zou deze monnikenrepubliek vliegensvlug haar geheimzinnige uitstralingskracht verliezen in het tijdperk van massatoerisme. Kloosters en massatoerisme? Ondenkbaar op Áthos, maar wel realiteit in het wereldwijd bekende Meteora, ons volgende doel.
Voor ons vormt zich, na vierhonderd tenenkrommend saaie kilometers tot aan Kalambaka, een gigantisch bergmassief. Als een muur. Pas als we dichterbij komen tekenen zich ook torens en pieken af tegen het gladde en grijze bastion van rotsen. Op enkele van deze tot driehonderd meter hoge zuilen zetelen kloosters met een bijna roekeloze ligging. Meteora behoort tot de spannendste landschappen van Europa. In de 14e eeuw liet de monnik Meteoris het eerste klooster bouwen en noemde het Meteora. Dit betekent zoiets als zweven tussen hemel en aarde. Een fantastische bochtige weg met panoramische hoogtepunten baant zich een route de bergen in. De kloosters, allen met een uiterst gewaagde en werkelijk spectaculaire ligging, zijn vanaf hier allemaal te zien. Vandaag rijden we amper twintig kilometer per uur, zo onder de indruk zijn we van de uitzichten op Meteora.

Het slechte weer is inmiddels in noordelijke richting vertrokken over de Adriatische Zee. Het wordt de hoogste tijd om eens op de Ionische Zee aan te sturen. Rijksweg 30 legt het weer eens aan met het Pindós-gebergte. We rijden eenzame kilometers en dan vaak ook nog eens over slecht asfalt. Het is een hachelijke onderneming door de met teer vermengde split en vieze bitumen, die de volste concentratie vereisen. Bovendien zorgen regenbuien voor een verminderd gripniveau. Een oeroude Magirus vrachtwagen sukkelt voor ons uit. Dikke zwarte rookpluimen verlaten zijn uitlaat. Ook de ruige bergen verstoppen zich achter donkere wolken. De enkele kleine plaatsjes langs de route hebben een nuchtere en zakelijke uitstraling. Alleen het landschap is hier verantwoordelijk voor schoonheid.
Eindelijk breekt de lucht weer open. Op het moment dat we Lefkás inrollen, worden we opgewarmd door de zon. Vliegensvlug vullen de terrasjes van de grootste stad van het gelijknamige eiland zich met gasten. Scooter- en motorrijders schieten door het chaotische verkeer. De meeste bestuurders dragen zelfs een helm, merendeels op een coole manier rond de pols. We volgen de oostkust en gaan dan linksaf naar Nidri, het binnenland in. De bergweg naar Kalamitsi verrast niet alleen door het perfecte asfalt, maar ook door een fantasierijk bochtenensemble en geweldige uitzichten over de eilandenwereld.
De steile kust is het hoogtepunt van Lefkás. Het zuidwestelijke schiereiland strekt zich als een lange vinger uit, zo de Ionische Zee in. Met groene maquis begroeide bergen zakken als geelwitte rotsen steil de zee in. De rotswanden worden onderbroken door kleine inhammen met de allermooiste stranden. Het mooiste van allen is Porto Katsikí, een fantastisch mooie baai. De steile kust vormt een halve cirkel en laat amper twintig meter ruimte voor het gele zand, dat zacht en op een onwerkelijke manier in de turquoise gekleurde zee verdwijnt. Zo zien droomstranden eruit.
De smalle asfaltweg klimt vanaf Porto Katsiki weer omhoog de bergen in en gaat dan met hoppende bewegingen langs de steile kust tot aan Petra Lefkás, de zuidelijke kaap van het eiland. Op open zee vaart de grote veerboot van Minoan Lines met een snelheid van dertig knopen naar Patras, neemt de zee-engte tussen Lefkás en het buureiland Kefalonia met een schitterende drift. De kleine boot die ons naar de andere kant naar Kefalonia brengt, haalt nauwelijks een snelheid van tien knopen, maar is in tegenstelling tot de snelle ferry wel veel gezelliger.

In Fiskardo rollen we weer aan land. Het plaatsje bevestigt alle clichés van een Grieks vissersdorp. Tussen bontgekleurde stenen huizen bevinden zich nauwe steegjes met allerlei verstopte hoekjes, restaurants omzomen de drukke kleine haven. De weg die Fiskardo verlaat in zuidelijke richting blijkt een prachtige route met vele panoramische uitzichten. Afwisselend kijken we uit op het eiland Ithaka in het oosten of over de gekloofde westkust. Vele prachtige baaien, zoals Mýrtos Beach, verschuilen zich ook hier tussen de rotsen.
In zuidelijke richting vermindert het dramatische karakter van Kefalonia enigszins. Dat neemt pas weer duidelijk toe in het nationale park Énos. Dichte sparrenbossen bedekken de berghellingen van de Énos, met 1.628 meter de hoogste berg van het eiland. Een hobbelpiste klimt door het pittige landschap tot aan de top van de berg, die wordt bezet door enorme antennes en radarschermen van de NATO. Zelfs het verre uitzicht over het eiland en de zee kunnen deze optische vervuiling van het landschap niet ontdoen van zijn scherpe kanten. Snel weg van hier! De rijbaan wordt steeds slechter, versierd met uitgespoelde geulen en dikke stenen. Met mijn Ténéré wordt het een soort evenwichtsoefening. Robert heeft duidelijk meer plezier met zijn superieure KTM tijdens het volgen van deze moeilijk berijdbare weg.
Maar uiteindelijk bereiken we zonder blessures Samí, een leuke havenstad aan de oostkust. ’s Avonds bestellen we in een taverne direct aan de haven vers gevangen vis en lekkere Griekse rode wijn. Dimitros, de jonge kelner, komt af en toe bij ons zitten en geniet net als wij van een rustige warme avond in mei: “Het werd de hoogste tijd dat de ongebruikelijk lange winter eindelijk voorbij is. Vijf maanden lang was het koud en donker hier.” Maar daar wil nu werkelijk niemand meer aan worden herinnerd!

Gerelateerde artikelen

Eerste Test Indian Scout

Eerste Test Indian Scout

25 april, 2024

Met honderdduizend verkochte units sinds 2015, goed voor ruim veertig procent van de totale verkopen, kun je wel ...
Direct meer lezen? Neem een jaarabonnement
  • Direct toegang tot het digitale archief met meer dan 350 magazines.
  • 24 uitgaven per jaar
  • Elke twee weken thuis in de bus
Direct toegang aanvragen
Een jaar MotoPlus voor slechts 55,-