+ Plus

Praktijk: bochtentechniek

Nu het seizoen een beetje ten einde loopt, staat er straks ook weer een nieuw seizoen voor de deur. Tijd om eens terug te blikken op het bochtenwerk van het afgelopen seizoen om beter voorbereid te zijn op het nieuwe. Hebben we alles goed gedaan of is er ruimte voor verbetering?

Bochten zijn voor de meeste motorrijders de reden waarom ze ooit zijn gaan motorrijden. In perfecte balans tussen middelpuntvliedende krachten en zwaartekracht, overeind gehouden door de grip van de banden, terwijl je haast gewichtsloos en met wisselende hellingshoeken van de ene naar de andere bocht swingt; dat is wat motorrijden tot zo’n unieke en bijzondere ervaring maakt. Om veilig te kunnen blijven genieten van deze dynamische ervaring, kan een beetje achtergrondinformatie geen kwaad. En dat is iets wat je onderweg doorgaans ook nog eens daadwerkelijk kunt ervaren.
Waar een motorfiets bij een rustig boemeltempootje nog lekker licht stuurt, wordt dat bij toenemende snelheid langzaam maar zeker wat zwaarder. Bij het insturen van een bocht krijg je immers te maken met diverse tegenwerkende krachten. De massatraagheid wil verder rechtdoor blijven gaan, de gyroscopische krachten van de wielen verzetten zich tegen de gewenste positieverandering, de middelpuntvliedende kracht trekt je voortdurend naar de buitenkant van de bocht, terwijl ook het ‘zwenkwieleffect’ door de combinatie van remmen en de naloop van het voorwiel de motor bij voorkeur rechtuit wil laten gaan. Des te groter de naloop (dus hoe vlakker de voorvork), des te groter die voorwaartse drang. Voorbeeld: de chopper. De motor moet dus vanuit de rechtuitloop als het ware de bocht in worden gedwongen. En dat doen we uiteraard met behulp van het stuur. Hoe hoger de snelheid, hoe meer kracht we daarvoor nodig hebben.

 

En inderdaad: we sturen voor we een bocht insturen altijd eerst heel kort in de tegengestelde richting. Stuurt de motorrijder naar links, dan knikt de motorfiets naar rechts, en vice versa. Anders gezegd duwen we altijd het stuuruiteinde van de richting die we op willen naar voren (niet naar beneden!). Vuistregel: rechts duwen is naar rechts sturen, en omgekeerd. Uiteraard kun je ook aan de linker stuurhelft trekken om een bocht naar rechts in te leiden, maar waarom moeilijk doen als het makkelijk kan? Dat we onze motorfiets – even afgezien bij keren in wandeltempo – meestal met zeer beperkte stuuruitslag in de middenpositie op koers houden, merken we pas wanneer het balhoofdlager versleten is en in de middenpositie blijft staan. Dat voelt in het zadel wat wiebelig en onzeker aan. Een soortgelijk effect ervaar je bij een te strak afgesteld balhoofd, te weinig lucht in de voorband of bij een te zwaar werkende stuurdemper.
In de regel maak je die stuurimpuls in tegengestelde richting voor je een bocht aansnijdt volledig onbewust. Doe je dat juist wel bewust, dan komt dat niet alleen van pas bij het snel van het ene op het andere oor gooien van de motorfiets, maar ook bij het maken van een uitwijkactie, ook en met name in een bocht. De gewichtsverplaatsing van de rijder werkt daarbij weliswaar ondersteunend, maar het is uiteindelijk de stuurimpuls waarmee we bepalen wanneer en hoe ver een motorfiets een hellingshoek maakt. Het geeft een heerlijk gevoel van controle om een motorfiets op zo’n manier te beheersen.
Bij het naderen van een bocht is het in eerste instantie zaak om de mogelijke bochtsnelheid in te schatten en, indien nodig, te remmen. Die remfase moet dan voor het insturen zijn afgerond. Waarom? Omdat onder hellingshoek het contactvlak van een band uit het midden loopt, ontstaat daaruit een hevelarm. Deze hevelarm zorgt samen met de remkracht voor een stuurmoment, waardoor de motorfiets zich op wil richten als de rijder niet met voldoende kracht tegenstuurt. Dit oprichtmoment (zie ook tekeningen op deze pagina) moet met een krachtige duw op de binnenste stuurhelft worden opgevangen. Doe je dat, dan kun je ook in een bocht remmen. Maar pas als je de rem loslaat, is de motor licht door de bocht te sturen. Al bij het insturen is het van belang dat je je blik op de uitgang van de bocht richt, waardoor je als het ware door je blik door de bocht wordt getrokken.
Al naar gelang de lengte van een rolfase in een bocht kan er aansluitend weer geaccelereerd worden. Maar wanneer precies? Vaak hoor je dan: vanaf de apex of kort daarna. Maar aangezien dat punt niet altijd even goed herkenbaar is, is het misschien beter om te zeggen: vanaf het punt waar ik het einde van de bocht kan zien, kan ik ook op het gas. Tot ik weet hoe het verder gaat, moet ik afwachten, ofwel de rolfase uitzitten. Hieruit kun je de conclusie trekken dat je je lijn in normaal straatverkeer zo moet kiezen, dat je zo vroeg mogelijk zo veel mogelijk kunt overzien, zonder daarbij tegemoetkomend verkeer te hinderen uiteraard.

 

De tekeningen op de eerste pagina’s verduidelijken bovenstaande. Als je een bocht te krap aansnijdt, dus te vroeg instuurt, zie je het verdere verloop van de bocht en eventuele tegenliggers onnodig laat. Bovendien kun je door de combinatie van die te krappe lijn en een hoge snelheid gevaarlijk dicht in de buurt van tegemoetkomend verkeer komen. In een linkerbocht wil je immers niet met je hoofd en bovenlichaam over de middenlijn van de weg komen. Zet je die verkeerde lijn door, dan kom je na de eerstvolgende rechterbocht opnieuw gevaarlijk dicht in de buurt van de andere rijbaan. Rechtsom ben je natuurlijk net zo breed, en moet je vanzelfsprekend ook afstand houden tot bijvoorbeeld de vangrail of een rotswand. Op smalle, onoverzichtelijke bochtige weggetjes kun je vaak niets anders dan zoveel mogelijk rechts blijven rijden en de snelheid aan te passen. Meestal wordt echter voor de dynamische veilige lijn gekozen.
Stuurimpuls en de bocht doorkijken zijn in ieder geval de basisvaardigheden die je paraat moet hebben. Met een doelgerichte stuurimpuls dwing je de motor immers de bocht in en met goed kijken leid je hem er aan het einde ook weer uit. Dit kun je als het moet zelfs oefenen tijdens fietsen, skiën of skaten. Doe dat niet alleen als het spannend wordt, maar probeer het altijd te doen: blik richting bochtuitgang, stuurimpuls en de motor onder je weg drukken.
Kort door de bocht: kijk waar je naar toe wilt. Niet krampachtig, maar bewust de blik richten naar het punt waar je naar toe wilt, dus op de gewenste lijn, niet op het bos naast de weg of op de vangrail. Kijk je op de juiste manier, dan heb je de grootste kans om zonder brokken door een bocht te komen. En wat als er onder hellingshoek plotseling toch geremd moet worden? Dat gaat vaak beter dan de meeseten zouden denken. Ook dan helpt tegensturen en ook dat kun je oefenen, het best bij een voortgezette rijopleiding.

Gerelateerde artikelen

Roadtrip – Everest Challenge

Roadtrip – Everest Challenge

12 december, 2024

Zegt de Everest Challenge u iets? Wij introduceren het sportieve fenomeen in de motorwereld met twee gemotoriseerde ...
Compacttest Can-Am Pulse/Origin

Compacttest Can-Am Pulse/Origin

12 december, 2024

Can-Am en motorfietsen, dat was toch ooit? Inderdaad, ooit produceerde de Canadese firma best succesvolle ...