Mijn Trots – Arno van der Sman

« Terug naar Mijn Trots

In zijn schuur staat ook een dikke Fireblade, maar het hart van Arno van der Sman heeft altijd net even wat harder geklopt voor een tweetakt. Het geluid, de geur van tweetaktolie; Van der Sman eet en leeft het. Zijn ei kan hij kwijt in een tweetaktproject waar hij al 25 jaar in golven aan werkt: een Kawasaki KR-1S tweetaktblok in een blinkend frame van een Honda RS250 productieracer. “Ik kan veel van mezelf kwijt in zo’n tweetakt en dan word je toch een beetje één met zo’n ding.

“Dat ik ‘m al 25 jaar heb, is op zich natuurlijk al best bijzonder, al zijn er ook tijden geweest dat ik hem nauwelijks heb aangekeken hoor. Dan dacht ik er over om hem te verkopen. Maar dat is ook zonde. Op die momenten begint het dan toch weer te kriebelen en trek ik hem weer tevoorschijn. Dat zal toch mijn liefde voor de tweetakt zijn. Ik ben altijd al een tweetaktfan geweest. Al vanaf dat ik jong was. Ging ik naar het circuit om te kijken. Die 250’s vond ik verschrikkelijk mooi om te zien. Dat geluid en die geur van tweetaktolie, dat is altijd bij me blijven hangen.
Voor deze KR1-S heb ik ook nog een Yamaha TZR in Kocinski-uitvoering gehad, en een Honda NSR250. Maar voor de Kawasaki heb ik altijd een zwak gehad, dat waren in die tijd toch zo’n beetje de snelste dingen in hun klasse. Deze heb ik al een kwart eeuw, sinds 1992 dus. Dat wil zeggen: het KR-1S-blok had ik al, ik kocht er toen een Honda RS250 bij. Zo’n productieracertje, al lag daar een supermono-blok in. Daar kon ik dat Kawasaki-blok dan weer mooi inbouwen.
Frame en motorblok heb ik zelf pas op elkaar gemaakt. Ik ben van huis uit metaalbewerker, dus daar kom ik wel uit. Ook veel andere spullen heb ik zelf gemaakt. De ophanging voor de remklauwen, de kentekenplaathouder; ik denk dat er inmiddels wel twintig onderdelen op zitten die ik zelf heb gemaakt. Ook de uitlaatbochten heb ik verlegd, die staken te ver naar voren. Ik heb ze ook een keer dikker gemaakt toen ik het blok aan het tunen was, maar dat was een stap te ver. Dan moet je nóg verder gaan met dat tunen en ook andere carburateurs gebruiken en véél grotere poorten. Dat heb ik maar niet gedaan. Voor de weg kun je het beter ook gewoon standaard houden, anders wordt het zo piekerig en is er haast niet meer mee te rijden. Maar dat klooien en ontdekken maakt een tweetakt ook zo leuk. De juiste afstelling zien te vinden bij koud en warm weer. Dat maakt dat ik er zo’n leuke hobby aan heb, dat ik er toch een beetje mee vergroeid ben geraakt. Ik kan er heel veel van mezelf in kwijt.
Dat zitje bijvoorbeeld ook. Die originele kont van de RS250 vond ik te fors. Nu zit er een zitje van een RS125 op. Die is net even wat slanker en loopt in een mooi puntje toe. Daar heb ik wel weer een boel voor moeten ombouwen om het pas te krijgen, maar dat is dan weer een leuke uitdaging. Oplossingen zien te vinden. De motor lichter maken vind ik ook zo’n uitdaging. Ik heb al heel veel van aluminium gemaakt, maar ik wil het voorwiel nog vervangen door een RS125-wiel. Dat is smaller en er zit maar één remschijf en één remklauw in. Een symmetrisch geheel met twee schijven en klauwen oogt natuurlijk wel mooier, maar het zou met zo’n RS125-wiel wel weer eens tuk lichter worden. En eigenlijk zou ik er ook nog een carbon kuip bij moeten kopen, maar dan wordt het wel heel kostbaar allemaal.
Nu heb ik de kuip er af en dat heeft dan weer te maken met de ronde koplamp, die er nu op zit. Dat vind ik mooi, een beetje klassiek. Het is meer een naked bike nu, met als voordeel dat je de techniek ook goed kunt zien. Ach, zo is het in feite een doorlopend project en is het nooit af. Een paar mooie handgemaakte uitlaatjes zou ik er ook nog wel onder willen. Zal vast nog wel gebeuren. Laat mijn maar lekker knoeien.”