+ Plus

Hugo Pinksterboer – pech

Nooit ging ik zo tergend truttig die mooie linkerbocht onder aan de Verlengde Stellingweg door als die donderdag in februari. En hoe ik mijn best ook deed, zelfs met een kilometertje of twintig per uur dreef ik genadeloos naar de buitenkant.

Als je altijd tevreden wilt zijn over je eigen rijgedrag, is het ’t makkelijkst als je elke motorrijder die je met flair voorbij snelt tot watje bombardeert. En als je dan iedereen die hetzelfde bij jou flikt als suïcidale snelheidsmaniak ziet, heb je zelf altijd gelijk. De waarheid ligt in het midden, tenslotte, en daar rijd jij. Top.
Die donderdag was ik dus een superwatje. Gelukkig wist ik ook waarom. Anderhalve kilometer eerder, meer in gedachten verzonken dan je op twee wielen hoort te zijn, schrok ik op door het geluid van een door mijn voorband geplet blikje. Dat blikje liet het leven, helaas niet zonder een daad van verzet. In de eerste twee bochten leek er nog weinig aan de hand, maar toen ik die mooie bocht inzette, zat er vermoedelijk nog maar een enkele bar in mijn voorband. Wat merk je op zo’n moment vreselijk goed wat een band met je weggedrag doet, weet ik nu. M’n GS was compleet onbestuurbaar, en omdat ik de middelpuntvliedende kracht niet meer kon compenseren door er tegenin te gaan hangen, rolde die hele motor dus even vrolijk als onhoudbaar over mijn wabberende voorband heen, richting vangrail.

Toch bleef ik rijden, op fietssnelheid. Alarmlichten aan, langs de rand van de weg, richting het benzinestation verderop. Dat die band verloren was, wist ik al: een voorband moet je niet willen repareren. De motorrijdende Wegenwachter bevestigde dat nog eens, terwijl hij het gat verruimde en er een plug in stak. “En rij in godsnaam heel kalm aan naar je bandenman”, voegde hij er aan toe. “Zo’n plug is echt niet meer dan een noodreparatie.” Omdat ik naar dat soort adviezen graag luister, zeker als WA-verzekerde, reed ik ook het laatste deel van mijn rit aanzienlijk trager dan ik graag doe. Dat ik in die kilometers minstens vier keer een watje was? Dat deed me weinig, vooral omdat ik zelf wist waarom. Het was niet voor het eerst ook. Ik reed wel vaker langzamer, noodgedwongen. Met een beetje fantasie zijn er ook heel wat redenen te bedenken waarom mensen dat soms doen.

Uit eigen ervaring weet ik natuurlijk van elke rit die ik met gloednieuwe banden maakte. Dat kan vast sneller dan ik meestal doe, maar de behoefte om die grens te verkennen heb ik nooit zo gehad. Zeker niet die keer dat het koud en nat was en er ook net nog nieuwe vering onder mijn fiets gezet was: die eerste kilometers voelden als ik over eieren reed. Even beroerd was die rit waarbij mijn toenmalige vervoer voortdurend inhield, zodat ik de 70 maar net kon aantikken. Dat zag er niet uit, geheel in leer gehuld – maar ik kon gewoon niet anders. Ik weet ook nog dat ik waarschijnlijk een heel andere indruk maakte toen het vermogen er opeens weer volledig inkwam, net op een vochtig stuk weg, en net op het moment dat ik mijn gas uit pure frustratie wijd open getrokken had. Die spinnende en wijd uitwaaierende achterband zag er vast veel cooler uit dan ik zelf op dat moment wilde. Mooi contrast: bewonderd worden om je heldenmoed, of verguisd vanwege je idiotie, en dat allebei terwijl je zelf zeven kleuren peentjes zweet.

Echte motorellende is me goddank nog nooit overkomen, op een uiterst onschuldige Griekse schuiver na, maar ik kan me uitstekend voorstellen dat je het op je eerste rit na een ongeval een heel stuk kalmer aandoet. Of na een ongeval van iemand in je club, een vriend, een kennis. Natuurlijk zijn er mensen die ook dan het gas meteen weer opendraaien – coureurs doen niet anders, en dat hebben ze vast niet later aangeleerd – maar ik denk dat er meer mensen zijn die dat vertrouwen weer langzaam moeten opbouwen. En dan zijn er naast die ongewenst trage toerders met technische of psychische strubbelingen natuurlijk ook nog mensen die er simpelweg voor kiezen om alles op de motor op halve snelheid te doen. Ik ken er minimaal eentje. Een lieve vriendin die er helemaal niet mee zit om op likkebaardend lekkere slingerwegen een hele rits auto’s achter zich te verzamelen, terwijl ze de bochten nagenoeg verticaal doortuft. Is ze een watje? Welnee. Ze vindt het leven gewoon mooier, zo. Kun je alleen maar respect voor hebben. En dat ik dan liever met haar eet dan dat we een stuk gaan rijden? Daar hebben we allebei vrede mee.

Hugo Pinksterboer is motorrijder, schrijver, drummer, fotograaf en vader van een dochter die met dat eerste het gelukkigst is.

Gerelateerde artikelen

Compacttest Can-Am Pulse/Origin

Compacttest Can-Am Pulse/Origin

12 december, 2024

Can-Am en motorfietsen, dat was toch ooit? Inderdaad, ooit produceerde de Canadese firma best succesvolle ...
Roadtrip – Everest Challenge

Roadtrip – Everest Challenge

12 december, 2024

Zegt de Everest Challenge u iets? Wij introduceren het sportieve fenomeen in de motorwereld met twee gemotoriseerde ...