Hugo Pinksterboer – Doorrijden
Het is bijna elk jaar weer raak: aan het begin van het motorseizoen beginnen zekere lieden te roepen om een verplichte opfriscursus voor motorrijders die hun snelle vervoer in de wintermaanden ontwend zijn. De beste manier om aan die oproep een eind te maken? Doorrijden.
Ik heb voorstanders van zo’n opfriscursus wel eens gevraagd hoe je daar als motorrijder dan naartoe zou moeten. Een antwoord bleef altijd uit. Ook op de vraag of doorrijders uitgezonderd zouden moeten worden kwam geen reactie, vooral omdat niemand weet hoe je zou moeten controleren of iemand tot die club behoort. Onzin, dus. Feit blijft wel dat de nodige dolenthousiaste motorrijders vooral in die eerste motorseizoenweekenden bochten missen, tegenliggers negeren en andere fatale fouten maken. Wat doe je eraan? Alweer: doorrijden. Bijkomend voordeel is dat automobilisten ons ook niet ontwennen. Nog een voordeel? In die koelere maanden heb je het rijk op al die mooie wegen bijna alleen, en potentiële klagers zitten geluidsdicht en ongestoord achter hun dubbele beglazing. Schoolvoorbeeld van een win-wintersituatie.
Om het weer hoef je het al lang niet meer te laten. Het is tegenwoordig lastiger om je tegen de zomerse hitte te wapenen, dan je op de winterse koelte te kleden. Zelfs een doorwaaipak doet weinig goeds als je voor rood staat of op een veel te druk dijkweggetje tussen de fietsers en de wandelaars door manoeuvreert, tenslotte. Een winteroutfit is even investeren, maar de lol die je ervan hebt is onbetaalbaar. Een goed pak gaat jaren mee en thermisch ondergoed komt altijd van pas. Paar fijne handschoenen erbij, handvatverwarming, een colletje, een Pinlock. Is je motor niet geschikt? Natuurlijk wel. Ook op Hayabusa’s en Harley’s wordt doorgereden.
Kou op de motor is vooral een kwestie van tijd, weet ik als fervent – want autoloos – doorrijder. Die ene rit naar Breda, eerder dit jaar, zal ik me nog lang heugen. Normaal anderhalf uur, nu door reparaties aan door vorst beschadigde wegen een uur langer. Temperatuur rond het vriespunt. Elektrische verwarmde handschoenen in combinatie met handvatverwarming, Windstopper-sokken in waterdichte laarzen, een kostbaar gelamineerd pak met wintervoering, lang ondergoed en een extra isolerend jack eronder, een ruit voor m’n snufferd en een zijden bivakmuts onder mijn systeemhelm. Na een half uur liet ik mijn vriendin weten dat het prima te doen was maar dat het iets langer zou duren. Een kwartier later sloeg de kou toe, en toen ik eindelijk mijn sleutel in haar slot mocht steken kon ik ’m nauwelijks nog bewegen. Maar hoe vaak is het hier rond het vriespunt? Zelden, toch. En hoe vaak kwam ik zo verkleumd ergens aan? Een keer of drie hooguit, in de afgelopen vijf jaar.
Veel van de doorrijders die ik ken, persoonlijk of uit hun verhalen, zijn mensen die geen eindeloze toertochten maken, maar woon-werkrijders die ook ’s winters willen genieten. Ze weten stuk voor stuk heel goed waar hun grenzen liggen. De een houdt het bij het half uurtje richting kantoor en terug, voor de ander ligt de grens op een rit van een uur, en een derde krijgt het ook na 400 kilometer bij -12° nog niet koud. Wanneer dan wel? Dat hoopt hij te ontdekken als hij begin volgend jaar naar de Noordkaap vertrekt. De meeste doorrijders kennen ook hun grenzen als het om het weer gaat. Ze rijden nog wel bij sneeuw maar niet bij hagel of andersom, wel bij vorst maar alleen als de weg droog is, of gewoon altijd. Desnoods met spikes, even illegaal als effectief. Zoveel motorrijders, zoveel meningen. Alleen over pekel lijkt iedereen hetzelfde te denken. De echte doorrijders zijn niet de echte poetsers, in de simpele wetenschap dat je de strijd met dat zout altijd verliest. Maar ook daar is wat aan te doen: een deelauto voor die twee weken, het openbaar vervoer of thuiswerken. Nee, dat kan niet altijd en niet voor iedereen – maar denk dit jaar nou ’s efkes na voordat je je motor weer opbergt. Jij houdt geen winterslaap. Hij liever ook niet.