Reportage – 100 marathons rijden
HARLEY-DAVIDSON AND THE MARATHON MAN
Een marathon rennen is een topprestatie, dezelfde afstand op een motorfiets stelt geen moer voor. Maar wat als je honderd marathons achter elkaar plakt? Staat je dan een hels avontuur te wachten vol zadelpijn en dodelijke vermoeidheid?
Pagina gaat door onder advertenties
Het nadeel aan ‘honderd marathons’ is dat je het zo luchtig uitspreekt. Het klinkt allemaal niet zo ver. Er ging zelfs geen lichtje branden toen ik de eenvoudige som 100 x 42,195 maakte. Toen Uur U naderde bekropen me wel steeds meer zenuwen. Alleen is er een begindatum geprikt, staat een motorfiets klaar en weet iedereen dat ik dit ga doen. Elke ontsnappingsroute heb ik persoonlijk vakkundig om zeep geholpen.
Misschien is het handig als ik eerst uitleg wat ik voor me zie bij het rijden van honderd marathons. Zoiets kan niet in één ruk, er moet geslapen worden, maar van comfortabele nachten in vijfsterren hotels is geen sprake. Het moet in de geest van het ultrafietsen, ofwel wielrenners die bizarre afstanden achter elkaar afleggen. Renners die dagen lang trappen en enkel korte hazenslaapjes doen. Weet je wat die gasten op racefietsen voor elkaar boksen? Australiër Lachlan Morton fietste in dertig dagen en tien uur zijn thuisland rond. Dat zijn 14.201 kilometer! Zonder rustdagen, met temperaturen boven de 40 graden en met een daggemiddelde van boven de vierhonderd kilometer. Dan heb ik het maar makkelijk, praat ik mezelf moed in.
Van een gesloten omloop is helaas geen sprake, dat had het nog iets makkelijker gemaakt. Zo reed Spanjaard Ivan Cervantes 4.012 kilometer in een etmaal op een Triumph Tiger 1200GT met een gemiddelde van 167,4 km/uur. Dat zijn bijna honderd marathons op één dag. Zelfs aan stokoude records ga ik nog een dobber krijgen met het drukke Europese verkeer. In 1920 reed een Indian Scout al 1.793 kilometer in een etmaal.
Om de nodige kilometers rap bij elkaar te rijden, ligt Duitsland voor de hand. Toch schiet ik dat idee af. Twee zaken werken me altijd op de zenuwen bij onze Oosterburen: Baustelles en files. Je krijgt altijd het idee een vreselijke crimineel te zijn als je daar langs stilstaande auto’s rijdt. Dan rij ik liever door motor-vriendelijk Frankrijk naar Noord-Spanje. In de TomTom selecteer ik vooraf alleen de optie ‘vermijd snelwegen’ want dat geworstel met tolpoorten en handschoenen zie ik niet zitten.
Zijn er verder nog spelregels? Zeker: het is geen race. Als het echt niet meer gaat, ga ik slapen. Ik heb niets te bewijzen. Daarom houd ik me ook redelijk aan de snelheid, een bonnenregen lijkt me een slecht souvenir. Tot slot: waarom doe ik dit eigenlijk? Geen idee, ik kom alleen op de proppen met volledig uitgekauwde clichés: om weer eens wat anders te doen, om jezelf uit te dagen, om buiten je comfortzone te treden. Geen idee: op voorhand leek het gewoon leuk.
Naar de juiste gemechaniseerde kompaan hoef ik niet lang te zoeken. Die staat al een tijdje op de redactie; het is de Harley-Davidson Pan America 1250ST duurtester. Met zijn cruise control en flinke actieradius (400+) ideaal voor de klus. Ook al omdat het lage standaardzadel is vervangen voor een hoog comfortmodel van Wunderlich. Met een even praktische als ruime tanktas, één zijkoffer en een bagagerol van Givi voor de slaapspullen fungeert de motorfiets als snelle pakezel. De bagagerol bevat alleen een slaapzakje, een matje en een zeiltje voor als het regent. Geen luxe, alles in de spirit van het ultrafietsen. En om alvast een tipje van de sluier op te lichten; slechte grappen over Harleys en vluchtstroken kunnen achterwege blijven. De 1250ST geeft de volledige rit geen klap verkeerd. Al toont hij toch een beetje ouderwets karakter als de startbeveiliging op de zijstandaard halverwege de rit zijn werkzaamheden staakt.
Op een maandagmorgen sta ik om acht uur bij het startpunt. De teller staat op nul, de thermometer geeft 16 graden Celsius aan en dat is een voorbode voor perfecte zonnige maar niet te warme reisomstandigheden. Angstvisioenen van helse pijnen in mijn achterwerk en onmogelijk te winnen vechtpartijen tegen de slaap dringen zich volcontinu aan me op. Hoe kan ik op dat moment weten dat het vooral een stroom aan tegenstrijdige gedachten is die me dwars gaat zitten? En ik kan al helemaal niet weten dat een poster met twee ingeoliede worstelaars me op het juiste spoor zal zetten.
Wat ik ook niet weet is hoe bizar een mens kan ruiken na drie dagen geleefd, gewoond en geslapen te hebben in hetzelfde leren pak. Bij thuiskomst is het niet eerst gezellig bijkletsen, maar douchen. Als je jezelf ruikt weet je wel hoe laat het is. De persoonlijke hygiëne laat onderweg echt te wensen over. Van douchen is drie dagen lang geen sprake, de tandenborstel maakt geen overuren, één onderbroek juist wel. Als die mannen in hun zweterige wielerkleding het zo doen, doe ik het ook zo. Een pak vochtige doekjes en een bus deodorant klaren de meest noodzakelijke schoonmaakklusjes. Twee dingen maken hun debuut bij een motorreis. Omdat het mogelijk iets helpt tegen zadelpijn draag ik een wielerbroek en smeer ik mijn achterste in met chamoix-crème. Het zalfje – geleend uit de wielersport – vermindert irritatie aan het zitvlak, heeft een antibacteriële werking en werkt verkoelend.
Dat laatste voel ik duidelijk al stijgt de temperatuur alweer binnen de gemeentegrenzen als de teller 4,2 kilometer aangeeft. “Ha, één duizendste van de marathon zit er op” jubel ik. Vooral de mijlpaal van de eerste volledige marathon is bedrieglijk. “Nog maar 99 keer dit kippenstukje”, juich ik na 42,5 kilometer. Als de teller op 168 kilometer staat, juich je allang niet meer bij het idee dat je nog ‘maar’ 96 marathons staan te wachten. Dan weet je wat een pokken-eind het nog is. Een beginnend marathonrijder heeft een steile leercurve.
Een strategie heb ik niet, maar automatisch dient zich een ritme aan: benzine tanken, plassen, iets eten uit de tanktas, rijden, tanken, plassen, rijden. Zelfs met dat strakke regime schiet het niet op. Mijn onzinnige idee om tolwegen te mijden breekt me qua snelheid lelijk op. Het gaat te vaak met 70, 50 en zelfs 30 km/uur. En waar de Fransen ooit lachten om snelheidsbeperkingen zijn het nu de braafste jongetjes van de klas. Vroeger had iedere Franse rijder een boeventronie als Jean-Paul Belmondo en een navenant criminele rijstijl, tegenwoordig zijn het allemaal über brave Helmut Lotti’s waar je achter vast zit.
Op één punt irriteren de Fransen ‘gelukkig’ nog wel. Als de dag als vanzelf in de nacht is overgegaan, verblinden ze me zeer regelmatig met hun grootlicht. Waar wij ons haasten om dat uit te zetten als een tegenligger zich aandient, doet een Fransman dat pas op het laatst. Of niet… Het maakt het rijden in het donker uiterst vermoeiend. Ik besluit nog even door te rijden naar Spanje en daar te gaan slapen. Om half vier ’s nachts vlei ik mezelf op een gerieflijk houten bankje. Als ik vier uur later wakker word, blijkt dat op een druk industrieterrein te liggen. Passerende forenzen kijken de Hollandse zwerver met die veel te dure motorfiets vreemd aan.
Om acht uur ga ik – na een ontbijt van een paar slokken water en wat plakken ontbijtkoek – op pad voor de resterende 567 kilometer naar het keerpunt aan de Noord-Spaanse kust. Het ritme is hetzelfde: tanken, plassen en rijden. Op het keerpunt gaat er veel mis. Er was al de ergernis over het tempo omdat ik tolwegen vermijd. Daar bovenop komt het chagrijn dat mijn beloning uitblijft. Ik had me enorm verheugd op een verkwikkende zwempartij, maar hoge golven en een gevaarlijke rotsachtige kust gooien roet in het eten. Bovendien is het dorpje Foz spuuglelijk. Uit alle schitterende dorpjes die deze kust rijk is, kies ik deze… Als klap op de vuurpijl is dit halverwegepunt niet halverwege. Op de teller staan tweeduizend kilometer en dat hadden er honderd meer moeten zijn. Noem het gebrek aan ruggengraat, maar ter plekke besluit ik de spelregels aan te passen. Tolwegen zijn niet langer verboden terrein en 98 marathons zijn ook een hele prestatie. Ik besluit om over de péage rechtstreeks naar huis te knallen en dat voelt als het beste besluit in tijden. Was ik zoeven nog even een uitgeblust mannetje, nu barst ik van de energie en opgewekt zet ik koers richting het oosten.
Waar gaat het mis dat ik zo makkelijk de spelregels terzijde schuif? Het antwoord is simpel: ik vind er werkelijk helemaal geen ene moer aan. Het is niet de gevreesde pijn aan mijn achterwerk of ander fysiek ongemak dat me nekt. Het is ook geen gebrek aan slaap, maar de constante stroom aan gedachten in mijn hoofd. Waar ik normaal graag lange stukken rij om mijn hoofd leeg te rijden, lijkt het alleen maar voller te worden. Het ergert me bijvoorbeeld dat de toeristische component volledig ontbreekt. Na zoveel kilometers heb ik nog niet een Café con Leche gehad of een knapperende croissant uit een heerlijke geurende boulangerie op een rustiek dorpspleintje. Ik kan alleen mezelf aankijken, ik bedacht de spelregels, maar ik moet steeds weer door omdat ik dat ultra-fietsen erbij heb gehaald. Mijn hoofd lijkt wel een rekenmachine: hoeveel kilometer moet ik vandaag nog, waar moet ik slapen, kan ik 98 marathons wel verantwoorden? Dat is heel vaak het woord ‘moeten’ in een zin en dat is een woord waar ik allergisch voor ben. Het gesprek met mezelf houdt maar niet op. Bij XXL-ritten geniet ik normaal van het grote niets, dat gaat nu niet. Nogmaals: ik doe het mezelf aan, er is geen maximale duur bepaald voor deze rit. Al wil ik het wel een beetje vlot doen vanwege dat ultra-fietsen verhaal. Anders is het gewoon een reisartikel.
Op dag twee rijd ik door tot twee uur ’s nachts. Weet je dat je nog verdomd goed kunt slapen op een picknickbank terwijl het verkeer continu voorbijraast? Dus ontwaak ik na vijf uur slaap met een fris hoofd en een minder fris lichaam. Het idee dat ik met 3.850 kilometer thuis kom, is plots ondraaglijk. Mijn achterwerk protesteert nog steeds minimaal, al beginnen mijn benen wat stijf te worden en laten de knieën zich ook voelen. Fysiek ben ik er klaar voor, geestelijk nu ook. Natuurlijk kom ik niet na 3.850 kilometer thuis, dat worden er 4.219! Anders kan ik niet met mezelf leven, ik ben er nu zo dichtbij. Het moet een succes worden, geen gemiste kans. Automatisch denk ik terug aan een afzichtelijke poster die de wand van een guesthouse in Nepal ‘sierde’. Daarop stonden een blonde en donkerharige worstelaar heel erg stoer te zijn met hun spierballen. De ontstellende slechte motivatie onder de foto komt uitgerekend nu weer boven: ‘Quiters don’t win, winners don’t quit.’ Vandaag ben ik zo’n ‘winner’! Mijn gemoed klaart op, mijn energievoorraad vult zich sneller dan de tank van de Harley bij de tankstations en ik ga er voor. Grappig dat het idee om de spelregels overboord te gooien een dag eerder net zo goed voelt als de beslissing om ze toch weer te volgen.
De route naar Parijs wordt ingeruild voor een oostelijke koers naar Luxemburg. Dat levert me niet alleen voldoende extra kilometers op, maar ook een goedkope tankbeurt. Met een slechtste waarde van 1:19,0, een beste van 1:22,2 en een gemiddeld verbruik van 1:19,7 doet de dikke Harley het best goed. Hoofdrekenen kost me door de vermoeidheid steeds meer moeite, maar op de A2 besef ik langzaam dat het ook met een ommetje via Luxemburg niet lukt om honderd marathons te voltooien. Die gedachte slaat me zelfs na zestig uur in het zadel niet uit het lood. Ik passeer de afslag naar huis en volg simpelweg de snelweg naar Alkmaar om dan pas koers naar huis te zetten. Daar geeft de teller 4.222 kilometer aan. Missie geslaagd. Voel ik me het mannetje? Welnee, een gedresseerde aap kan dit ook. Al voelt het simpelweg goed dat ik de honderd heb volgemaakt. Winners don’t quit.
Pagina gaat door onder advertenties
Pagina gaat door onder advertenties

