Huub Wellink – BMW K1

Verder dan de letter B van het alfabet ben ik bij motoren niet gekomen”, grapt BMW-man in hart en nieren Huub Wellink. Binnen de B van BMW heeft Wellink dan weer zijn hart verpand aan de K. De K van de K-viercilinder modellen.
Pagina gaat door onder advertenties
Dit artikel is gratis beschikbaar voor MotoPlus abonnees
- Onbeperkt PremiumPlus leesplezier
- 15.000+ online artikelen
- 380+ digitale magazines
Al abonnee? Log in om dit artikel direct te lezen.
“Mijn voorliefde voor BMW begon allemaal met een eencilinder R25/2 die ik ergens in de buurt van Stuttgart gratis uit de oud-ijzerbak mocht trekken. In 2008 kocht ik met een K100RS uit 1984 voor het eerst een BMW-viercilinder. In 2016 stopte de hobby en begon de passie toen ik van mijn overurengeld een K1 kocht. Zowel de één- als de viercilinder doe ik nooit meer weg. Veel betaalde je destijds niet voor een K1. Er waren jaren dat ze gesloopt werden omdat ze niet te verkopen waren. Daarvan is geen sprake meer. Mag ik een tip geven? Tegenwoordig staan er links en rechts de nodige K1’s te koop, maar als ze lang stil hebben gestaan zit er altijd veel werk aan.”
“Waar de meeste mensen bij het woord BMW direct aan een boxermotor denken, heb ik dat met het K-blok. Toen BMW in 1983 met de K100 kwam vond ik dat direct geweldig. Andere mensen hadden allemaal zoiets van: ‘Wat doet BMW nu?’, maar ik genoot van de autotechniek in de viercilinder-in-lijn zoals de brandstofinjectie. Een motorblok met de krukas in de lengterichting heeft normaal gesproken een moment, maar deze niet. BMW laat de krukas de ene kant opdraaien, maar de rest draait naar de andere kant en heft daarmee de kantelbeweging op. En zo’n Paralever is ook goud waard. Als je vroeger gas gaf met een BMW ging de kont omhoog en nu gebeurt er niets. Bij zijn introductie vonden heel veel mensen de K1 spuuglelijk. Dat vind ik hem nog altijd niet, hij blijft futuristisch met dat opmerkelijke spatbord. Mensen noemen hem ook Tupperware, maar dat is eveneens niet terecht. Een Honda Pacific Coast is pas Tupperware. Bij een K1 kun je links en rechts toch nog wel door het plastic heen kijken.
“Toen de K1 in 1989 op de markt kwam, was die absoluut niet voor mij te betalen. Ik zette hem wel direct op mijn bucketlist. In 2008 kon ik er dus eentje kopen van iemand met drie K1’s. Er mankeerde wel wat aan. Zo lag de koppeling eruit en had het blok een vacuümlekkage. Allemaal dingen die vrij simpel zelf te repareren zijn. Omdat ik zelf een garage had, heb ik daar geen vrees voor. Een K1 flans je zo in elkaar, je kunt overal bij. Ik heb hem alleen technisch helemaal in orde gemaakt, restaureren hoeft voor mij niet. Weet je wel wat dat kost? Na 35 jaar mag er sowieso een krasje op een motorfiets zitten. Ik heb overigens wel eens een keer een motorfiets laten spuiten. Die liet ik direct na het spuiten omvallen, dan is een mens echt blij met zichzelf… Zeker omdat er ook nog eens een hoop volk omheen stond… Ach, het was beter dan met honderd kilometer per uur onderuit gaan.”
“Toen BMW in 1988 op de IFMA de K1 liet zien, begrepen heel veel mensen dat niet van zo’n behoudende fabrikant. De K1 is een beetje te vergelijken met de Opel GT. Iedereen kent Opel van de degelijke Kadettjes, maar met de GT liet het zien waartoe het in staat is. Dat doet de K1 voor BMW. Jammer dat ze zich zo keurig aan de honderd-pk-afspraak van die tijd hielden. Het ding had direct 130 pk en een zesbak moeten hebben.”
“De eerste keer dat ik met mijn K1 op pad ging was geweldig. Dat blok loopt zo prachtig en kan heel veel hebben. Ik ga wel eens naar Stuttgart en dan geef ik hem echt op zijn donder ook al staat er 137.000 kilometer op de teller. Met een tanktasje en twee zijtasjes ben ik ook wel eens op vakantie geweest, maar meestal is het een uurtje rijden en op een motortreffen een bakkie doen. Je kunt wel raden dat je met een K1 nooit om een gesprek verlegen zit. Weet je trouwens hoe een K1-treffen heet? Toch wel weer een Tupperwareparty.”
Pagina gaat door onder advertenties
Pagina gaat door onder advertenties