Reizen – Montenegro en Albanië
Montenegro en Albanië hebben hun Oostblok-imago definitief achter zich gelaten. Reden genoeg om de twee nieuwe oude landen tussen de Balkan en de Adriatische Zee te ontdekken vanuit het zadel!
Pagina gaat door onder advertenties
Dit artikel is gratis beschikbaar voor MotoPlus abonnees
- Onbeperkt PremiumPlus leesplezier
- 15.000+ online artikelen
- 380+ digitale magazines
Al abonnee? Log in om dit artikel direct te lezen.

Als je niet beter zou weten, dan zou je Noorwegen zeggen. En als het niet aan de Adriatische Zee lag, zou het een fjord heten. Maar het water dat zich voor ons uitstrekt tussen de steile bergen wordt een baai genoemd, de baai van Kotor om precies te zijn. De hoogtemeter op onze GPS geeft 1.307 meter boven zeeniveau aan. Niet heel bijzonder, tenzij je vanaf daar nog steeds de zee kunt zien. En dat niet alleen, het gaat nog hoger. Een paar uur geleden kwamen we via Herceg Novi Montenegro binnen, precies op het moment dat de scholen uit waren. De kinderen waren op weg naar huis, modieus gekleed, zoals je in moderne steden als Rome of Barcelona zou verwachten. Schoolbussen met grote rookpluimen kropen de helling van de stad op, maar gelukkig konden we die niet veel later achter ons laten. En toen verscheen Perast, een ongelooflijk fenomeen in de baai van Kotor. Een dorp met villa’s van voormalige scheepseigenaren, een kerk die niet zou misstaan in Venetië en twee bijzondere eilanden. Het ene, Sveti Dorde, dient als begraafplaats en op het andere, Our Lady of the Rocks, staat een klein klooster. De muren van dat klooster staan op een kunstmatig eiland. Eeuwenlang gooiden dorpelingen stenen in de baai en lieten zelfs schepen vol met stenen zinken, tot er uiteindelijk een eiland zichtbaar werd aan het wateroppervlak. Dertienhonderd meter boven zeeniveau, dertien minuten over vijf op de klok. Als we in een wijde boog over de bergen naar Kotor rijden, is het zeker donker bij aankomst. En aangezien duisternis altijd een gegronde reden is om een slaapplaats te vinden, zoeken we toch maar een andere route. Het alternatief is om terug te rijden naar de baai en via Perast, dat we tot nu toe alleen van een afstand hebben gezien, naar Kotor te rijden. Waarom ook niet?
De weg er naartoe is smal. Nee, erg krap. En bochtig. Een tegenligger dwingt ons om uit te wijken, een busje vervolgens om kort te stoppen. Bergop was de beperkte breedte niet zo’n uitdaging als nu. Eenmaal terug op zeeniveau is het nog maar een paar kilometer naar Perast. We kunnen Kotor makkelijk bij daglicht bereiken, maar blijven steken in het door Venetië beïnvloedde Perast. Het eten in de ‘Conte Nautilus’ is te lekker, de privé-accommodatie in een van de oude villa’s te aangenaam. De volgende ochtend stijgt een trage ochtendnevel op uit het water. Het kloostereiland lijkt daardoor boven water te zweven. Een waanzinnig plaatje. Voor het ontbijt rijden we langs de mistbanken van de baai naar Kotor. De oude stad weigert gemotoriseerd verkeer. We zouden graag ontbijten achter de muren, maar zonder uitzicht op de motoren? We proberen het bij de supermarkt, maar dat blijkt tevergeefs. We besluiten om tóch een kijkje te nemen in het centrum van Kotor, en dat blijkt een goede keuze: achter de stadsmuren worden onze ogen en monden geopend. Kotor lijkt meer Italiaans dan het land aan de overkant van de Adriatische Zee. De waakzame blik op beide motoren is opeens niet meer zo belangrijk. Twee cappuccino’s, twee cornetto’s, en alles is weer goed met de wereld.
De klim naar Lovcen is geweldig. Haarspeldbochten volgen elkaar op zonder dat er een eind aan lijkt te komen, en na elke bocht wordt het voorwiel van onze BMW’s opgetild. Na alle bochtenpret komen we aan bij het grootste meer van de Balkan, het meer van Shkodër, dat uitgestrekt ligt op de grens tussen Montenegro en Albanië. Hier aan de Montenegrijnse kant kruist een gezamenlijke weg- en spoorbrug het noordelijke deel van het meer, de ideale plek voor een foto van het water. Op de beste fotopositie staat een huisje, waar een man voor zit die in zijn tuinstoel geniet van de zon. We raken aan de praat, voor zover je dat gezien de taalbarrière kunt zeggen. Waar het kleine huis goed voor is, willen we weten. De man legt uit dat hij de brugwachter is en dat het zijn huis is. Wat zijn functie als brugwachter dan precies is? Heel duidelijk is de uitleg niet, maar het klinkt alsof hij ervoor zorgt dat er geen treinen ontsporen en dat de brug niet wordt aangevallen door terroristen. Alleen hij weet hoe hij dat kan voorkomen…. We vervolgen onze weg en rijden naar Bar, een havenstad aan de Adriatische zee. Een naam die ons vanwege de middaghitte goed in de oren klinkt. Het blijkt niet teleur te stellen: bars, strandtentjes en pizzeria’s onder pijnbomen en allemaal direct aan het strand. Heerlijk! Maar de ontgoocheling volgt snel. De pizzeria’s hebben geen pizza en de toiletten in de bars hebben geen sleutel of slot. Heeft een stukje Oostblok het dan toch overleefd?
Het is nog koel, maar het belooft wederom een warme dag te worden als we onze reis vervolgen naar buurland Albanië. Achter ons slinkt de weg naar de Albanese grens steeds meer in tot provinciaal niveau. Midden tussen de bloeiende velden duikt onverwachts ineens de Montenegrijnse grenspost op. Bij de houten huisjes die aan Finse sauna’s doen denken zijn de weinige formaliteiten snel afgehandeld. Hoe anders is het bij de Albanese post, waar ze ons in eerste instantie met lege handen laten staan. Als we ook bij de Albanese grensovergang eindelijk door kunnen rijden komen we ineens veel andere motoren tegen. Maar de motoren die we hier inhalen, hebben behalve twee wielen niks met onze moderne motoren gemeen. Een helm, als die al gedragen wordt, is de enige vorm van bescherming die wordt gedragen door de bestuurders. De dames achterop hebben wel iets anders aan hun hoofd dan bescherming, ze worstelen namelijk om hun rokken niet naar achter te laten waaien door de wind. Een bijna hopeloze onderneming. We hebben Albaans geld nodig en sturen naar Shkoder. Een geldautomaat direct achter een moeder Theresa-standbeeld maakt onafhankelijke reizigers van ons. Bij het eerstvolgende tankstation verruilen we de eerste biljetten voor benzine. Het aflezen van de benzinepomp gaat makkelijker dan gedacht. Tot voor kort stond het nog ergens in Duitsland, gezien de Duitse teksten bij de pomp.
Voorafgaand aan deze reis werd ons de doodlopende weg naar Koman getipt. Maar die weg loopt niet dood, niet als je de veerboot bij het stuwmeer van Koman neemt in ieder geval. In tegenstelling tot de meeste veerboten steekt deze het meer niet in de breedte, maar in de lengte over. Pas dertig kilometer achter de stuwdam ligt er weer een normale weg. Daar moeten we natuurlijk heen! Maar de weg ernaartoe is ook niet bepaald een pretje voor motorrijders, pure ellende zelfs als je ook maar een beetje gas wil geven. Geasfalteerde stukken worden herhaaldelijk onderbroken door fikse beschadigingen en gaten die hele motoren kunnen opslokken. Een laatste tunnel leidt naar de damwand. Slechts twintig meter ligt de aanlegplaats van de veerboot bij de tunnel vandaan, een platform van verlaten beton voor de steile oevers van de rivier. Van een afstand, enkele bochten verder langs de rivier, zoemt de dieselmotor van de veerboot. Twee mannen zwaaien met hun wijsvingers. Nee, er zijn geen veerboten meer vandaag. We hebben de laatste op twintig minuten gemist.
Tirana of Durres? Links of rechts? We kiezen voor Durres, waarvan we weten dat het de belangrijkste haven van Albanië is. Niet veel later leren we meer over de stad. Durres wordt geplaagd door de moeilijkheden van een groeiende stad. Een aanzienlijke verkeersopstopping verhindert vlot opschieten. Kinderen op straat profiteren van de langzaam voortbewegende karavaan en bietsen bij de wachtenden een peuk of wat kleingeld. Een enkeling vindt ook zijn weg naar onze BMW’s, en is blij zoals alleen een kind dat kan zijn. Hoewel een andere tip ons verwijst naar Vlore en de pas naar Sarande, dat 1.000 meter boven zeeniveau ligt, geven wij de voorkeur aan de route via Berat. Deze route bespaart ons in ieder geval de kruipende colonnes vrachtwagens die ons langs de kust vergezellen. De weg naar het kasteel van Berat doet me denken aan een reis door Nieuw-Zeeland, waar de toeristeninformatie reclame maakte voor de steilste weg ter wereld. Als de Nieuw-Zeelanders ooit eens naar dit kasteel waren gereden hadden ze dat wel gelaten. De weg is zo steil en glad dat zelfs bij droog weer het achterwiel in de tweede versnelling begint te slippen. Bij regen is de weg alleen te rijden voor mensen met een doodswens. De vreugde is groot als we voorbij Berat niet alleen de vrachtwagens, maar ook al het andere verkeer hebben afgeschud. Best vreemd eigenlijk, want deze route leidt naar de Griekse grens dus je zou zeggen dat er verkeer moet zijn. Behalve als we… op de verkeerde weg zitten. Maar waar zijn we dan? Sinds we na Durres van de hoofdroute zijn afgegaan, zijn we weinig bewegwijzering tegengekomen. Welke steden we gepasseerd zijn, bleef dus een kwestie van gokken. Om de volgende bocht staat een vrachtwagen die wordt ingeladen met hout. Even navragen dus!
Kelcyra? De bruinverbrande arbeider lacht en wijst naar een grindpad aan de rechterkant. Zijn Albanese spraak wordt aangevuld met wat losse woordjes Italiaans. In het dal over de brug en dan “Sinistra”, naar links, vertelt hij. Daarna nog een heuvel op en dan zouden we op de geel gemarkeerde landweg naar Kelcyra moeten zitten. We zijn opgelucht, niet alleen omdat we niet helemaal terug hoeven, maar ook omdat we wel zin hebben in een stukje offroad. Het ABS wordt uitgeschakeld en de pret kan beginnen. Dat we misschien toch beter de andere kant op hadden kunnen gaan, dringt nog niet tot ons door. Het pad moet eeuwenoud zijn, zo lijkt het als we er eenmaal ingeslagen zijn. We volgen de beschrijving van de arbeider en slaan na de houten brug linksaf een pad op, dat langzaam naar boven kronkelt. De stenen maken van de eindeloze klim een bikkelhard pad. Bocht na bocht kronkelen we stapvoets omhoog naar de landweg. Onze motoren krijgen het zwaar te verduren. Omdat het lastige parcours nauwelijks snelheid toelaat, stuitert het voorwiel heen en weer alsof het de Sirtaki danst in afwachting van buurland Griekenland. Maar de grootste verrassing moet nog komen…
Gevoelsmatig zitten we al veel te lang op het uitdagende grindpad. Eindelijk zien we een heuvelrug waar de verharde weg lijkt te lopen, maar eenmaal daar aangekomen blijkt het nog een grindpad te zijn. Wat een teleurstelling. Onze armen doen zeer van al het zware offroad-werk, zweet loopt over onze rug. We zijn al meer dan een uur onderweg sinds de brug, maar zelfs vanaf deze heuvel, waar we heel ver weg kunnen kijken, is er geen teken van een verharde weg. Zijn we verdwaald, de weg al kwijt? We volgen de stand van de zon en slaan linksaf. Een klein groepje huizen geeft ons hoop. De mensen aldaar kunnen ons ook niet vertellen waar we naartoe moeten, maar er moet toch vast wel iemand zijn dat dat wel kan? We zijn nog maar net gestopt in de schaduw van een van de weinige bomen als een man met grijs haar op ons afkomt. Met een sigaret in zijn mondhoek, waar hij onophoudelijk aan trekt, wijst hij op onze kaart: Rehove. Dat kan niet kloppen! Misschien heeft hij ons niet goed begrepen, dus vragen we het opnieuw. “Si, si, Rehove”, bevestigt hij terwijl hij met zijn vinger naar de grond onder ons wijst. Dat is goed en slecht nieuws: goed omdat we dus niet verdwaald zijn, maar slecht nieuws omdat dit pad de landweg is die op de kaart geel gemarkeerd is!
Vijf uur later rollen we met de laatste benzinedampen in de tank Gjirokaster binnen, de laatste stad voor de Griekse grens. Het pad heeft ons in de steek gelaten en we zijn op zoek naar een plek om te overnachten, in welke vorm dan ook. We worden al een tijdje gevolgd door een Mercedes, en als we bij een restaurant stoppen spreekt de chauffeur, een kerel van begin twintig, ons aan. Of we een hotel zoeken is zijn vraag. Normaal gesproken breekt me het koude zweet uit als ik vragen krijg van hotel- of andere verkopers. Maar de inspanning van de dag maakt een uitzondering. Een half uur later hebben we een perfecte kamer midden in het oude centrum van Gjirokaster. De nat bezwete kleren krijgen een handwasbeurt en hangen daarna te drogen op het balkon. Een restaurant met uitstekende traditionele keuken verkwikt onze vermoeide lichamen. De volgende morgen ligt de grensovergang van Albanië naar Griekenland al ver achter ons als het besef toeslaat: het balkon! Of eigenlijk, de T-shirts en sokken! Ze bungelen nog steeds in Gjirokaster. Omkeren? Nee, ik neem ze de volgende keer wel mee terug.
INFO MONTENEGRO EN ALBANIË
Montenegro en Albanië behoren allebei tot de Balkan en liggen aan de Adriatische zee. Hoewel ze niet direct om de hoek liggen zijn beide landen in de afgelopen jaren steeds populairder geworden als vakantiebestemming, onder andere door de beeldschone natuur.
Ligging: Balkan, aan de Adriatische zee
Hoofdstad: Podgorica (Montenegro) / Tirana (Albanië)
Afstand vanaf Utrecht: 1.924 km (naar beginpunt Hergec Novi)
Buurlanden: Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië, Kosovo, Griekenland
Oppervlakte: 13.810 km2 (M) / 28.748 km2 (A)
Inwoners: 616.177 (M) / 2,7 miljoen (A)
Hoogste punt: Zla Kolata (2.534 m) / Korab (2.764 m)
Toeristische trekpleisters: Baai van Kotor, nationaal park Lovčen, Skadar-meer, Shkodër, meer van Ohrid
Taal: Montenegrijns / Albanees
Schrift: Latijns en Cyrillisch
Munteenheid: Euro (M) / Lek (A)
Tijdsverschil: Geen
Klimaat/wanneer: Hoewel Montenegro en Albanië direct naast elkaar liggen aan de Adriatische zee, hebben ze beide toch een verschillend klimaat. Op papier hebben ze beide een Mediterraan klimaat, maar waar het in Albanië ’s zomers met gemiddeld dertig graden warm tot heet is, tikt de thermometer in Montenegro regelmatig de veertig graden aan. Dit is vooral te danken aan het gebergte, dat de afkoelende werking van de zee vermindert terwijl warme lucht uit het noordoosten en oosten tegen de bergen aan blijft hangen. In Albanië zorgen de bergen juist voor strengere winters. Voor beide landen geldt dat je je bezoek het beste kunt plannen in de maanden juni, juli en augustus.
Wetenswaardigheden: natuur speelt een grote rol in zowel Montenegro als Albanië. Van de vijf natuurparken die in Montenegro liggen, staan er twee op de werelderfgoedlijst. In Albanië zijn er maar liefst vijftien nationale parken, en zelfs vijftig beschermde natuurgebieden. Ook zijn er veel bergen, in Albanië ongeveer de helft van het totale landoppervlak. Verder is het goed om te weten dat in Albanië knikken wordt gezien als een teken van weigering en hoofdschudden juist als een teken van goedkeuring. Hou dit in gedachten, zo voorkom je een hoop rare blikken.
Pagina gaat door onder advertenties
Pagina gaat door onder advertenties