+ Plus

Reizen Lake Turkana, Kenia

Lake Turkana in Kenia is ’s werelds grootste woestijnmeer en wordt ook wel de Jade Zee genoemd vanwege zijn adembenemende kleur. Het wordt naar verluidt omringd door een buitenaards landschap dat verstoken is van leven. Klinkt fantastisch, en als je dan toch op reis bent door het Afrikaanse continent, dan draai je er toch even langs!

Er zijn twee routes van Kenia naar Ethiopië en vice versa. De hoofdweg door Marsabit, die is weliswaar net zo onderhoudend als het kijken naar opdrogende verf, maar wel het populairst onder reizigers. En dan is er nog het beduidend minder snelle alternatief via Lake Turkana, dat niet veel meer inhoudt dan een karrespoor en meerdere dagen in beslag neemt. Die is echter ook veel leuker, al was het alleen al vanwege de ongelooflijke dramatische landschappen die je onderweg krijgt voorgeschoteld. Zo is ons beloofd althans bij Jungle Junction, een oase voor reizigers in Nairobi, Kenia. Een paar andere motoravonturiers vertelden het ons, echter wel met de eerlijke waarschuwing de route niet zonder lokale gids te rijden. Vooral niet op de motor.

Wat de route gevaarlijk, maar daardoor ook interessant maakt, is dat je je eigen brandstof en water moet meenemen voor een afstand van bijna negenhonderd kilometer. De meesten vertrekken daarom ook samen met 4×4, die niet alleen de noodzakelijke brandstof en water vervoert, maar ook voor extra ondersteuning kan zorgen mocht het onverhoopt misgaan. Om het allemaal nog wat avontuurlijker te maken, volgt de route namelijk de lavarotsen en het zand dat ook Marsabit binnendringt. De soms messcherpe ondergrond vormt een ware aanslag op de banden en dat maakt het allemaal best tricky. Het is bovendien een nagenoeg verlaten vallei, extreem afgelegen, waar je niet zomaar een beroep kunt doen op helikopter of reddingsbrigade. Je staat er volledig alleen voor!

Hoewel we goed advies zelden in de wind slaan, loopt het anders dan gepland. Dit is Afrika, je vindt er niet bepaald wereldreizigers op iedere hoek van de straat. Laat staan dat je er een vindt die de Turkana-route kiest. Uiteindelijk besluiten we daarom maar om extra brandstof- en watertanks te kopen en het avontuur alleen aan te gaan. Naast de achttien liter brandstof in de tanks van de motoren, nemen we ieder een extra 15 liter brandstof en tien liter water mee.

Onze trip begint in Isiolo, Kenia en de eerstvolgende stop is Maralal. Dit is de laatste plaats waar we zeker brandstof en water kunnen bijvullen, dus met alle tanks tot aan de rand gevuld gaan we op weg. Motorrijders zijn een zeldzame verschijning in het dorp en onder de goedkeurende blikken van de lokale bevolking laten we laat in de middag op zwaar beladen motoren Maralal achter ons en gaan op weg naar het Turkanameer.
Nog geen vijf kilometer buiten de stad krijgen we de eerste, best technische rotshelling voor de banden. Het blijkt de voorbode van een uitdagende piste, in de resterende uren leggen we slechts 25 kilometer af en zijn genoodzaakt om uiteindelijk langs de weg ons kamp op te slaan. Als dit zo doorgaat, worden het vijf lange dagen.

De volgende dag brengt de weg ons eerst langs en door verbazingwekkende bergketens, een adembenemend mooie omgeving. Het gaat niet snel en hoewel het gedeeltelijk bewolkt is, is het toch verstikkend heet. De hele weg is zwaar geërodeerd en gegolfd, een beetje tempo maken is schier onmogelijk. Op weg naar Loiyangalani, aan de boorden van het meer, gaat het gelukkig allemaal iets makkelijker. We rijden op poederachtige zandpaden en op sommige plekken mogen zelfs de derde en vierde versnelling aan de bak. Voor een paar honderd meter slechts, maar toch. Naarmate de dag vordert, wordt de warmte meer en meer ondraaglijk. De thermometer geeft ruim boven de veertig graden aan. Ongeveer vijftig kilometer voor Loiyangalani rijden we de eerste echte lavavelden in. Alsof je een klap in je gezicht krijgt. Ineens zijn we klaarwakker, uiterst geconcentreerd om hier maar niet te vallen. Rijden over de vuistgrote stenen die je voorwiel alle kanten op dwingen, door een uitgehold spoor en dan ook nog de scherpe rotsen moeten ontwijken. Het vereist onze onverdeelde aandacht. Naast het spoor rijden is ook geen optie, niet te doen en gevaarlijk bovendien.

Dit moet wel Satan’s thuis op aarde zijn denk ik op een bepaald moment, zo verschroeiend heet is het. Als zelfs kamelen bezwijken is het echt geen goede omgeving voor mensen. Hoe de lokale stammen hier overleven is me echt een raadsel, het is een wrede plek. De hutten lijken meer op krakerskampen dan op iets anders en er is geen water. Behalve water uit het meer dan, dat is weliswaar zout, maar drinkbaar. En dan zijn er nog een paar verdwaalde waterputten. Moe en dorstig bereiken we laat in de middag de Shady Palms Campsite in Loiyangalani. Ik kan me niet herinneren wanneer we ik voor het laatst zo moe was. In een mum van tijd drinken we allebei zo’n drie liter weg. Ondanks dat hoeven we niet eens naar de WC voor we gaan slapen. De manager van de camping heeft nog beter nieuws voor ons in petto, er zijn douches met warm water. Op alle Afrikaanse campings tot nu toe waren de douches koud, maar koud water kennen ze hier met veertig graden hitte niet. En dus krijgen we een douche die zeer welkom is, maar ook gloeiend heet!

De volgende dag trakteren we onszelf op een rustdag en wandelden door het dorp Loiyangalani met ongeveer duizend inwoners. Er wonen drie verschillende stammen in deze plaats, eigenlijk gewoon een oase in de woestijn is, met veel palmbomen en een warmwaterbron. En verder niets. Zelfs in de schaduw met wind is de hitte ondraaglijk. We besluiten om de rest van de dag te gaan relaxen: hangmatten en een koud biertje. Beter wordt het leven niet!

Al vroeg in de ochtend beukt de zon genadeloos op ons in, wanneer het uitdagende rijden al net buiten het dorp begint. We trekken verder richting noorden met het Turkanameer aan onze linkerzijde. Er gaat een vreemde opwinding uit van alleen reizen in zo’n absolute desolaatheid. Het leven en het avontuur is zo veel prikkelender. In een van de droge rivierbeddingen komen we een groep mannen tegen, die water uit een bron schept voor hun kamelen. Pas wanneer we dichterbij komen zien we hoe groot de waterput is, ongeveer vijf meter in doorsnee en zes meter diep. Er zijn treden uitgehakt naar het water, de mannen staan in een rij en geven de emmers aan elkaar door. Ze bieden ons een van de emmers aan, die ik meteen volledig over mijn hoofd leeg. Dat voelt goed. Een dergelijk klein beetje ontspanning maakt het alleen wel weer moeilijk om weer op te stappen, maar we kunnen niet anders.

We rijden verder en een stukje voor de Karsa toegangspoort tot het Sibiloi National Park wordt de weg echt slecht. Het is één slechte rotsachtige bedding, de handen krijgen het zwaar te verduren door de heftige vibraties en de ventilatoren draaien overuren in de verstikkende warmte. In mijn achterhoofd blijf ik me zorgen maken over de banden, de rotsen zijn scherp en er is niet veel voor nodig om een band aan gort te snijden.

Uiteindelijk is het al laat in de middag wanneer we de poort van het park passeren. We zakken neer op de cementvloer onder de koele schaduw van het grasdak. We zijn doodmoe en uitgedroogd. De twee bewakers glimlachen alleen maar naar ons en gaan direct verder met het kijken naar een soapserie op hun tv. We hebben geen energie meer om verder te rijden. De mannen bij de poort weten echter te melden dat er negen kilometer verderop een klein café met koud drinken is. Na een half uurtje bijkomen slepen we onszelf terug naar de motoren en gaan op zoek naar het etablissement. En dan blijkt dat negen kilometer door het zand als een heel leven kan aanvoelen. Terwijl we ons buiten tegoed doen aan koude frisdrank, vertelt het personeel dat al het eten en andere benodigdheden per boot vanaf de andere kant van het meer worden aangevoerd. Niets komt met vrachtwagens, daarvoor is de staat van de wegen hier te slecht. Zelfs het drinkwater wordt geleverd in vaten van tweehonderd liter. We kopen drinken en eieren in en trekken ons terug in een droge rivierbedding onder grote bomen voor een lange, hete nacht.

De eerste tien kilometer de volgende dag gaan vrij gemakkelijk. We hopen dat het zo blijft, want dan zouden we ergens in de middag al in Illiret kunnen zijn, maar die hoop blijkt ijdel. Wederom blijkt dat je op dit soort routes niet kunt plannen. De gemiddelde snelheid daalt tot 20 km/uur, terwijl het verbruik een flinke 1 op 16 bedraagt, waarmee zich een nieuw probleem aandient. De volgende brandstofstop is in Turmi of Granada, nog ruim vijfhonderd kilometer rijden. Dat wordt een uitdaging om dat onder deze rijomstandigheden te halen.

Het kan echter altijd erger, blijkt niet veel later. Precies bij het kruispunt naar het onderzoeksstation Koobi Fora verandert de weg in een zandpad en laat zien waarom dit terrein zo onvoorspelbaar is. Slechts twee millimeter regen kan het veranderen in een goed berijdbare weg, maar die is niet gevallen. Het gewicht van de motoren en het zachte, poederachtige zand maken rijden vrijwel onmogelijk. De verschillende 4×4’s die de weg hebben getrotseerd hebben het zand dusdanig omgeploegd dat er gewoonweg geen grip is meer. Zand is voor geen van ons beiden nieuw en de meeste wegen trosteren we met gemak, dit is de eerste keer dat het echt moeilijk wordt. Het kost ons meer dan twee uur om het twaalf kilometer lange pad naar het onderzoeksstation af te leggen. De motoren hebben het warm en wijzelf ook, bijna al ons water hebben we inmiddels op. Wanneer we de gebouwen bereiken, krijgen we eindelijk weer water. In een oud vijf liter olieblik, dat is omwikkeld met een vieze oude spons. Oogt niet erg fris, maar alle vocht is nu welkom. Het duurt een hele tijd voor we weer een beetje bij positieven zijn.
Het lokale personeel biedt ons gebakken vis en rijst aan. Daarmee krijgen we het energieniveau weer een beetje op peil, en energie hebben we de volgende dag zeker weer nodig. Dankbaar vullen we onze waterflessen uit hun tweehonderd liter watervaten. Afgezien van het feit dat het een wetenschappelijk onderzoeksstation is, is deze plek blijkbaar ook een kerkhof voor oude Land Rovers, die in het verleden tot hier kwamen en niet meer verder konden. Geruststellend vooruitzicht.

De volgende ochtend voert het eerste stuk Koobi Fora uit weer over zand. We rijden het zandveld op in noordelijke richting in een poging de route van de vorige dag te vermijden. Het is inmiddels erg leuk om over de rotsachtige wegen te rijden, de rijvaardigheden zijn in een mum van tijd flink aangescherpt, zo blijkt. Vol goede moed jagen we over enkele van de droge pannen die zich naast het meer hebben gevormd en naarmate we dichterbij Illiret komen, zien we zebra’s en grote bokken voorbij draven. In Illeret moeten we een stempel halen bij het politiebureau voordat we op weg gaan naar Omorate, Ethiopië, zo’n zestig kilometer verderop. God mag weten hoe de mensen hier in hun brood verdienen en waarmee. De politie is uiterst vriendelijk en begeleidt ons zelfs naar de dichtstbijzijnde zaak waar ze wat koels te drinken serveren. Er is hier geen officiële grensovergang tussen Ethiopië en Kenia en dus maken we onze eigen grensovergang maar op basis van de GPS-coördinaten.

Ons onbekend blijkt in Ethiopië inmiddels het regenseizoen begonnen, een stuk vroeger dan normaal. Best een dingetje, want tussen ons en Omorate liggen ook nog twee grote rivieren die we moeten doorwaden, en voeren nu volop water af. De eerste blijkt een koud kunstje, maar slechts vijf kilometer verderop is de tweede bijna vijfhonderd meter breed, de stroming is bovendien enorm sterk. Ik probeer het eerst nog te voet maar wordt bijna weggespoeld door de kracht van het water. Terwijl we staan te bedenken wat we moeten doen, komt er een lokale, nonchalant geklede man met een AK47 over zijn schouder naar ons toe op een kleine Chinese motorfiets. Het blijkt een lokale politieagent te zijn. Hij moet zelf ook naar Omorate en gebaart dat we hem moeten volgen, hij kent nog een andere route. De man rijdt als een professionele endurorijder op de kleine motor over veepaden en eigenlijk veel sneller dan verwacht komen we aan in Omorate, een klein maar druk plaatsje. Bij het lokale immigratiekantoor worden we begroet door een magere man, die onze gegevens opschrijft in een schrift van het kaliber ‘de hond heeft mijn huiswerk opgegeten’. Maakt allemaal niets uit, want we zijn officieel in Ethiopië. We hebben het gehaald!

Gerelateerde artikelen

Compacttest Can-Am Pulse/Origin

Compacttest Can-Am Pulse/Origin

12 december, 2024

Can-Am en motorfietsen, dat was toch ooit? Inderdaad, ooit produceerde de Canadese firma best succesvolle ...
Roadtrip – Everest Challenge

Roadtrip – Everest Challenge

12 december, 2024

Zegt de Everest Challenge u iets? Wij introduceren het sportieve fenomeen in de motorwereld met twee gemotoriseerde ...