Mijn Trots – Kirsten van Rijn

« Terug naar Mijn Trots
Meer dan dertig jaar draaien Kirsten van Rijn en motoren als verliefde pubers om elkaar heen zonder elkaar ooit echt in de armen te vallen. Op het moment dat alles sprookjesachtig goed lijkt te komen, volgt een vreselijke klapper. Met een step…

“Op mijn zeventiende droomde ik al van motoren. Ik studeerde in een klein gat op drie kwartier rijden van mijn woonplaats Amsterdam. Een motor was goedkoper dan een auto en het leek me wel wat om soepel door de files te kachelen. Het liep allemaal anders toen ik stopte met de opleiding. Uiteindelijk was er altijd wel iets waardoor ik nooit met motorrijles begon. Als de kinderen komen heb je er sowieso geen tijd en geld meer voor. En toen ik eens achterop mocht bij een goede kennis kreeg hij een ongeluk, verbrijzelde zijn enkel en kon ik mijn ritje wel vergeten. Motoren schoven steeds verder naar achter, maar verdwenen nooit helemaal uit mijn gedachten. Geen idee waarom trouwens. Mijn vader reed ooit Harley-Davidson, maar die heb ik zelf al nooit meer zien rijden. Het is dus niet met de paplepel ingegoten. Een motorfiets is gewoon stoer en mooi. Bij het rijlessen vond ik de grote slalom het leukst omdat je dan voor je gevoel over de weg zoeft. Dat is het mooiste aan motor rijden.”
“Uiteindelijk heb ik achterop bij een motor rijdende buurman gezeten. Een half uur later kwam ik terug met adrenaline die aan alle kanten mijn oren uitspoot. Pas toen hoorde ik dat we de 200 km/uur hadden aangetikt. Het was echt waanzinnig en toch deed ik er weer niets mee. De mensen die het huis van die buurman kochten, reden beiden motor. Weer keek ik kwijlend, maar zonder actie te ondernemen, over de schutting naar hun motoren. Toen was mijn man het zat. Hij gaf me op voor een proefles en plakte er voor zichzelf ook maar direct een les aan vast. De les was doodeng en ik bakte er niet veel van, maar ik had wel direct de smaak te pakken. Ik maakte per les grote stappen en droomde al van het rijbewijs toen ik in Duitsland een ongeluk met een step kreeg. Bergafwaarts ging ik over de kop en brak mijn ribben en borstbeen. Ik ben er een jaar tussenuit geweest. In die periode heb ik nog wel geprobeerd mijn theorie-examen te halen, maar was zo suf van de pijnstillers dat ik niets meer wist. Een examen met pijnstillers? Ik raad het niemand aan.”
“Mijn man haalde wel in een keer zijn rijbewijs en ik ging bij hem achterop, maar daar was ik snel klaar mee. Ik wilde zelf achter het stuur. De eerste keer zat er nog te veel angst in mijn lijf van de valpartij waardoor ik weer stopte met lessen. Bij de derde keer was het wel scheepsrecht. Dat ik de eerste keer voor mijn praktijkexamen zakte was niet zo vreemd. Ik stond zo stijf van de zenuwen dat ik een soort black-out had. De tweede keer lukte het wel en dat gaf zo’n enorme kick. Op mijn zeventiende wilde ik motor rijden en op mijn 48ste was het me eindelijk gelukt. “Zie je wel dat je het kan’, vertelde ik mezelf. “
“Na al die jaren van verlangen valt motor rijden gelukkig niet tegen. Bij het opstappen slaak ik wel altijd een diepe zucht, maar na drie meter is het alweer enorm leuk. Ik ben een mooi-weer-rijder, ’s winters gaat mijn motor de garage in. Ik heb jaren in een subtropisch zwembad gewerkt en kan daardoor goed tegen warmte, maar niet tegen kou. Rijden doe ik puur en alleen voor de lol. Voor mijn werk hoef ik het ook niet te doen. In de tijd dat ik mijn motorpak aantrek en de motor pak heb ik op de fiets als wijkverpleegkundige al drie cliënten geholpen. Samen met mijn man maken we mooie ritten. Afgelopen zomer hebben we geoefend voor een zomervakantie. Door corona zat het buitenland er niet in en daarom hebben we een woonboot in Friesland gehuurd en daar vandaan dagelijkse ritten gemaakt.”
“Deze Suzuki is mijn eerste motorfiets. Veel wensen had ik vooraf niet. Ik wilde een rode en vanwege mijn lengte een hoge. Die lesmotoren zijn allemaal zo laag, daar kwam ik met pijn in de knieën van af. Die kleur is typisch een vrouwending, maar als deze motor een andere kleur zou hebben, had ik hem echt niet gekocht. Een racemonster hoef ik niet te hebben. Natuurlijk wilde ik even voelen hoe het is om zelf 200 km/uur te rijden, maar na een paar seconden geloof je dat ook wel. Het is lekkerder om net als bij de grote slalom door de bochten te zoeven.”