Mijn Trots – Joop Walvoort

« Terug naar Mijn Trots

Eigenlijk had Joop Walvoort (53) de Honda CB750 er een beetje ‘voor de gein’ bij gekocht, kun je lekker mee ‘branden’ tijdens clubritjes. Maar na wat basic onderhoud en poetswerk blijkt de CB toch wel een juweeltje. Dus wordt er een ander lijdend voorwerp uitgezocht voor datzelfde doel, een CBX.  Nadat een maat hem een foto van een tot caféracer verbouwde CBX laat zien, begint echter de ellende. Binnen een week ligt de zescilinder tot de laatste schroef uit elkaar!

“Dit is niet mijn enige motor, mijn echte straatmotor is een Hayabusa, het werkpaard zeg maar. Die heb ik al een tijdje en eigenlijk voor de gein heb ik daar ooit eens een CB750 bij gekocht. Die kostte niet alles en daarom wilde ik hem wel bij hebben, gewoon om een beetje gek mee te kunnen doen. Toen heb ik hem in orde had gemaakt en er mee aan het poetsen kwam, bleek ‘ie alleen toch wel erg mooi. Hij was ook nog helemaal origineel, toch zonde om dan zo’n ding helemaal af te breken hè. Bij toeval kwam ik toen op een CBX-forum iemand tegen die eventueel zijn motor wel wilde verkopen. Ik was niet eens specifiek op zoek naar een motor, laat staan een CBX waarin ik me eigenlijk nooit had verdiept, maar zo’n zescilinder sprak me wel aan. Dat is toch eens heel wat anders. Dus toen heb ik deze motor gekocht. Hij had drie-en-een-half jaar stilgestaan, zat dik onder het stof en liep ook maar op drie of vier cilinders, een beetje wankelig allemaal. Nadat ik hem had opgehaald, ben ik er eerst mee langs een maat van me gereden, Harry, die houdt ook wel van zescilinders. Hij kwam toen twee dagen later langs met een foto van een compleet verbouwde CBX, en toen is de ellende begonnen. Ik had hem gekocht met het idee hem snel op te knappen en er dan mee te gaan rijden, maar een week na Harry’s bezoekje lag hij helemaal uit elkaar. Zo’n verbouwde vond zoveel mooier dan het gewone oude model, dus dat moest het worden. Maar dan wel eentje helemaal naar mijn eigen smaak en met alleen maar Honda-onderdelen! Van vier bestaande Honda’s, één eigen maken, dat was het idee. Dat zijn er uiteindelijk trouwens vijf geworden.
Het eerste grote project werd een andere achtervork, zo’n mooie enkelzijdige van een Honda VFR750. Heb ik eerst nog een verkeerde besteld, die was van een type ouder met het scharniersysteem in de as, terwijl ik er één moest hebben dat eronder zat. Gelukkig kon ik hem nog ruilen voor een nieuwere uit 1994. Alleen had ik de eerste al helemaal gepolijst, die zag eruit als nieuw. Met de nieuwe kon ik dus weer helemaal van voor af aan beginnen, die heb ik toen wél eerst pas gemaakt voor ik ging polijsten. Met name het passend maken van de ophanging van het linksysteem was achteraf gezien het meeste werk, het moet tenslotte niet alleen passen, maar ook goed werken. Ik heb het eerst van karton gemaakt, toen van ijzer en pas toen alles paste, van RVS. Vervolgens was de voorkant aan de beurt. Daar moest een dikkere vork in, de originele is veel te iel. Maar geen upside-down, dat past niet bij het model. Uiteindelijk kwam ik uit bij een Fireblade 900 uit 1993, die vork was alleen tekort. Met zelf gemaakt bussen heb ik deze zeven centimeter langer gemaakt en daarnaast ook de vorkpoten laten verbronzen. En dan kom je natuurlijk automatisch te zitten met de koplamp, tellerpartij etc., daar past allemaal geen piet meer van. Alles moet je op maat maken met speciale beugeltjes, waarbij het ook nog een beetje mooi moet ogen. De achterzijde was ook wel wat werk. Het kontje komt van een Hornet 600, waarvoor natuurlijk eerst het hele subframe moest worden aangepast. En aansluitend ook het zadel. Dat is op zich allemaal best goed te doen, het moeilijke is eigenlijk het behouden van de lijn. Dat wil je in alle drukte nog wel eens vergeten, terwijl de lijn toch het gezicht van de motor bepaalt. Op de tank bijvoorbeeld, wilde ik van die plaatjes met dat oude Wing-logo. Dan bestel je die, maar blijken de plaatjes recht, terwijl de tank krom is, dus dat lijnt niet mooi. Ook in de tank zitten, zonder dat je het direct ziet, best wat uurtjes. Veel plamuur- en spuitwerk vooral, om het logo maar mooi verzonken te krijgen. De uitlaat heb ik trouwens ook zelf gemaakt, wel een mooi verhaal. Ik had in eerste instantie een rond exemplaar van karton gemaakt, maar dat was het niet. Die heb ik weggegooid, waarna er een boek is opgevallen. Na een weekje haal ik dat boek eraf en bleek dat kartonnetje natuurlijk helemaal plat gedrukt, waardoor er een soort elipsvorm was ontstaan. Toen dacht ik: ‘Dit is het!’ Ja, en zo groeit zo’n motor, met uiteindelijk dit als resultaat. Meer ga ik er ook niet aan veranderen, als ik nu namelijk doorga, dan wordt het te gek. Je moet weten wanneer je moet stoppen hè!”