+ Plus

Hugo Pinksterboer – scherp blijven

Die ene keer dat ik in een bocht onderuit schoof, leerde me over glad Grieks asfalt en negatieve verkantingen. Onlangs sprak ik een aantal mensen dat een veel ernstiger ongeval had meegemaakt en dat leerde me ook hoeveel mazzel ik had gehad. Die gesprekken houden me nog dagelijks scherp – samen met mijn herinneringen aan al die keren dat het net goed ging.

Ik weet nog hoe ik schrok van die bus die haaks rechtsaf sloeg en daartoe een heel eind naar links uitweek. Goed dat ik besloten had ’m niet in te halen. Of, veel onschuldiger, die keer dat ik achteruit een hoge stoep afstepte en pas toen mijn achterwiel landde, merkte dat mijn benen opeens wel heel erg kort waren. Net zoals mijn rechtervoet een angstig eind boven de weg bungelde bij een poging om mijn topzwaar beladen reisgenoot op een steil Frans bergweggetje te keren. Had geen grote schade opgeleverd, maar het voelde zeker zo stom als bijna onderuit gaan, omdat je je voet op een nat blad of een takje neerzet. Of helemaal, omdat je uit angst voor glad nat gras zo langzaam gaat rijden dat je net zo langzaam omvalt, zoals ik mocht meemaken. Met publiek, natuurlijk. Een andere domme stoot, zoals onze Vlaamse collega’s dat zo fijntjes noemen, was die keer dat ik net dacht de hak-teenschakeling van een Road King onder de knie te hebben, toen mijn hiel bij een sportief aangesneden bergbocht niet naar twee terug- maar naar vier opschakelde. De vangrail kwam zeker zo snel naderbij als die keer dat ik op een Street Glide hard remde voor een korte bocht in de Mulholland Highway, waarbij mijn achterwiel een bitumenspoor pakte, niet gehinderd door enige vorm van ABS breed uitwaaierde en me pas anderhalve meter voor de afgrond – net naast die vangrail – tot stilstand bracht. Dat uitbundige wiel deed me enorm denken aan die keer dat mijn K100RS al een tijdje injectiekuren vertoonde. Ook op de licht vochtige oprit van de Amsterdamse A10, ergens rond spitstijd. Net toen ik gefrustreerd het gas opendraaide om de vaart er nog een beetje in te houden, gaf die injectie weer thuis. Mijn spinnende achterwiel deed ons imago vast geen goed, en mijn gemoedsrust nog veel minder.

Een van de leukste bochten in mijn regio is die waar je vanaf de A8 Zaandam in stuurt. Ik weet nog goed dat ik die bocht steeds sneller nam, tot de dag dat ik me realiseerde dat er bij die rotonde twee kilometer verderop ook wel eens wat fout gaat en de file dan makkelijk tot in die even razendsnelle als blinde bocht staat. Sindsdien is een tamme honderdtien weer genoeg. Met spijt, maar toch. Er blijven nog altijd genoeg leuke op- en afritten over. Inclusief die ene waar een fikse file stond, richting Den Haag. Ik reed er op tempo langs, op de baan ernaast, licht geamuseerd kijkend naar al die gefrustreerde automobilisten. Waarvan er natuurlijk best eentje had kunnen besluiten om daar maar een stuk om te rijden en mijn rijstrook op te schieten. Zonder richting aan te geven of uit te kijken, natuurlijk, want haast. Ik maakte het niet mee, maar hou er sinds die fantasie wel een baantje tussen. De ruimte is onze kreukelzone. Moet je natuurlijk niet, zoals ik onlangs nog deed, op een naburige snelweg een inhaalmanoeuvre inzetten en je laten verrassen door een auto die echt uit het niets komt, zoals automobilisten steevast over motorrijders zeggen. Ben bang dat het toch aan mij lag.

Het lag zeker ook aan mij dat ik schrok van dat veel te brede landbouwvoertuig dat ik voor een heel stuk op mijn Franse D-weghelft tegenkwam. Ik had gelijk gehad, maar hij had gewonnen. In datzelfde geweldige motorland leerde ik ook dat je waarschuwingen voor opspattend grind beter serieus kunt nemen: ik bracht ooit een kilometer of acht door op een geweldig bochtige, maar grotendeels met knikkers geplaveide weg door een fascinerend landschap, waar ik dus nauwelijks iets van zag. Dat spul is zeker zo gevaarlijk als de door mijn hoogst nukkige dochter opgewekte adrenaline die nog door mijn aderen spoot toen ik onze motor met tassen en tenten bepakte. Dat zijn de momenten dat je wel eens vergeet om adem te halen. Of om je koffers goed te vergrendelen, zodat een van de twee even later met een kilometertje of honderd van z’n rekje viel. Goddank waren we niet aan het inhalen, goddank reed er niemand achter ons. En goddank bleef de koffer dicht en kon ik hem gewoon weer aanhaken. Het deed me denken aan die man die met minstens zoveel adrenaline op z’n motor stapte toen z’n vriendin het had uitgemaakt. “Als je zo gaat rijden, zie ik je straks in het ziekenhuis”, zei ze nog. Ze kreeg gelijk. En hij had puur mazzel gehad dat hij haar ook nog zag. Rijdt hij weer? Absoluut. Maar nooit meer zo. En ik ook niet.

Hugo Pinksterboer is motorrijder, schrijver, drummer, fotograaf en vader van een dochter die met dat eerste het gelukkigst is.

Gerelateerde artikelen

Eerste test: Kawasaki Ninja 1100SX

Eerste test: Kawasaki Ninja 1100SX

28 november, 2024

De Ninja SX houdt al jaren de vlag hoog in het sporttoersegment. Net als een klein Gallisch dorpje weert het zich ...
Eerste Test Honda Forza 750

Eerste Test Honda Forza 750

28 november, 2024

De Forza 750 profiteert van dezelfde vernieuwingen die de X-ADV (zie eerste test pagina 34) ook kreeg. Vooral tegen ...