Mijn Trots – Jan Eggink

« Terug naar Mijn Trots

Veteraanmotoren restaureren was al jarenlang een grote hobby van Jan Eggink, maar toen hij een aantal jaar terug met de VUT ging, kwam er een bijzonder project bij. Op basis van een Jawa DT500 ééncilinder speedway-blok en het frame van een Yamaha XS650 iets in de trant van een BSA Goldstar bouwen. Dat werd uiteindelijk deze Yamawa DT500, waar de voormalig werktuigbouwkundige door rugproblemen helaas nog nauwelijks mee heeft kunnen rijden.

“Met een vriend van me restaureer al ik jarenlang veteraanmotoren. Ik denk dat er inmiddels al een stuk of twaalf bij ons door de handen zijn gegaan. Echte oudjes dan, van voor ’40. Ik ben wel altijd heel Engels georiënteerd geweest, heb ook veel Triumph’s en Norton’s gereden. Maar toen ik met de VUT ging, wilde ik eens iets heel anders bouwen. Bij een andere vriend van me lag al heel lang Jawa DT500 speedway-blok uit 1984 in de hoek, zo’n dikke ééncilinder met vier kleppen en dubbele nokkenassen. Potent ding. Daar wilde ik graag iets leuks mee gaan doen, iets in de stijl van een BSA Goldstar. Gewoon om lekker bezig te blijven. Dat blok heb ik overgenomen en binnen een week was ik al aan het snuffelen op internet en bij sloperijen aan het kijken geweest voor onderdelen. Uiteindelijk heb ik een frame van een Yamaha XS650 op de kop weten te tikken, waar het speedway-blok dan in moest komen.
Vervolgens ben ik aan het verzamelen en bouwen gegaan. Een wiel hier, een versnellingsbak daar. Echt een allegaartje. Er zit bijvoorbeeld een Norton-vierversnellingsbak op, een gemodificeerde koppeling van een Honda 500, een KTM-achternaaf, Triumph-voornaaf, een Triumph achterspatbord en -licht, Kawasaki-rem achter, Yamaha-rem voor en een voorvork van een Suzuki GSX-R400RR. Het frame heb ik behoorlijk aan moeten passen, omdat de kettinglijn natuurlijk helemaal verkeerd was.
Maar de grootste uitdaging was toch wel het motorblok. Dat is in feite helemaal opnieuw opgebouwd met frisse onderdelen, van sloperijen of gewoon zelf gemaakt op mijn eigen draaibankje. Bovendien moest het blok oliedicht worden gemaakt, omdat het een speedway-blok is. Daar zit normaal gesproken total-loss smering op, waardoor de olie zo via de kruktappen de baan op loopt. Dat kon ik niet hebben natuurlijk, want ik wilde er gewoon de weg mee op. Daarom heb ik een opvangbak onder het carter gemaakt en een terugvoerpomp, waarmee de olie weer terug naar de olietank kan worden geleid. Ook de compressie moest omlaag, omdat het blok in het verleden op methanol had gelopen. Dat heb ik met een andere zuiger, van een Honda XR500, en wat andere aanpassingen op kunnen lossen. De carburateur heeft me ook een paar slapeloze nachten bezorgd. Was een hele speurtocht om een goed passende te vinden, dat heeft me een schoenendoos vol bougies gekost. Uiteindelijk is het er een van Dell’Orto geworden. De uitlaat heb ik zelf gemaakt en de benzinetank heb ik zelf helemaal pas gemaakt. Heb ik in Engeland opgeduikeld en aan de onderzijde centimeter ingekort.
Maar toen ik hem net goed en wel klaar had, begon het gedonder met mijn rug. Die is op, rijden gaat niet meer. Ik heb er alles bij elkaar amper duizend kilometer mee gereden, in feite moet ‘ie nog worden ingereden. Dus met pijn in het hart heb ik hem te koop gezet. Maar het is een beetje een uitstervend ras motorrijders, dat dit soort motoren leuk vindt. En ach, als ‘ie blijft staan, blijft ‘ie staan. Hij vreet geen brood. Er naar kijken, geeft ook voldoening, al was het bouwen toch het leukst.”